ECLI:NL:RBZWB:2025:3330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
25/2259
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking alcoholwetvergunning en weigering exploitatievergunning

In deze zaak heeft verzoeker, h.o.d.n. [onderneming], beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Bergen op Zoom van 2 april 2025, waarbij de alcoholwetvergunning is ingetrokken en de exploitatievergunning is geweigerd. Verzoeker heeft op 1 mei 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen zitting nodig was, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De burgemeester had op 21 november 2024 besloten om de alcoholwetvergunning in te trekken en de exploitatievergunning te weigeren, na een eerdere sluiting van de horeca-inrichting op grond van de Opiumwet. Verzoeker heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt, maar de burgemeester heeft de bezwaren ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of verzoeker in een situatie verkeert die een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening te verstrekkend is, omdat verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat hij in een dringende financiële nood verkeert. Verzoeker ontvangt een bijstandsuitkering en kan daarmee in zijn levensonderhoud voorzien. Het verzoek is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat een verzoek om versnelde behandeling een meer geëigende weg zou zijn voor verzoeker om snel duidelijkheid te verkrijgen. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2025 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2259

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [onderneming] , uit [plaats] ,

(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer),
en

de burgemeester van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Inleiding

1. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van
2 april 2025 (bestreden besluit) inzake de intrekking van de alcoholwetvergunning en weigering van de aangevraagde exploitatievergunning.
Verzoeker heeft op 1 mei 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten
2. Op 6 mei 2004 is aan verzoeker een vergunning verleend op grond van de Drank- en Horecawet voor de uitoefening van de horeca-inrichting ‘ [onderneming] ’ (alcoholwetvergunning). Op 5 december 2023 is deze horeca-inrichting op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor de duur van zes maanden.
3. De burgemeester heeft verzoeker op 21 december 2023 gewezen op het feit dat hij niet beschikt over de vereiste exploitatievergunning. Verzoeker heeft vervolgens op 11 juni 2024 een aanvraag voor een exploitatievergunning ingediend.
4. De burgemeester heeft het voornemen kenbaar gemaakt de aan verzoeker verleende alcoholwetvergunning in te trekken en de gevraagde exploitatievergunning te weigeren. Verzoeker heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
5. Bij twee afzonderlijke besluiten van 21 november 2024 heeft de burgemeester de alcoholwetvergunning ingetrokken en geweigerd een exploitatievergunning te verlenen voor horeca-inrichting [onderneming] . Met het bestreden beluit heeft de burgemeester de bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Het verzoek
6. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoeker voor de duur van deze procedure geacht moet worden te beschikken over een alcoholwet- en exploitatievergunning.
Beoordeling
7. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter dient te beoordelen of verzoeker in zodanige omstandigheden verkeert dat niet van hem kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de beroepsprocedure afwacht.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker met zijn verzoek wil bereiken dat hij zijn café weer kan openen. Hiervoor heeft hij zowel een alcoholwetvergunning als een exploitatievergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) nodig. Het verzoek ziet er op te bepalen dat verzoeker over beide vergunningen wordt geacht te beschikken. Het inwilligen van een dergelijk verzoek is zeer vergaand in het kader van een voorlopige voorziening. Dat geldt temeer voor de exploitatievergunning, nu nog niet eerder een exploitatievergunning is verleend. Aan een exploitatievergunning worden normaliter diverse voorwaarden verbonden, onder andere ten aanzien van openings- en sluitingstijden, waarover nu geen enkele duidelijkheid is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het verzoek naar zijn aard dan ook te verstrekkend om bij wijze van voorlopige voorziening te worden toegewezen.
8. Het inwilligen van een verzoek dat naar zijn aard te verstrekkend is voor een voorlopige voorziening, zou wellicht toch aangewezen kunnen zijn indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een zeer dringende financiële noodzaak. Zo’n uitzonderingsgeval doet zich hier niet voor. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende onderbouwd dat verzoeker over onvoldoende financiële middelen beschikt of zal kunnen beschikken om de uitspraak van de rechtbank in de beroepsprocedure af te wachten. Verzoeker beschikt over een bijstandsuitkering en moet daarmee geacht worden te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud.
9. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat een verzoek om versnelde behandeling als bedoeld in artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht – los van de vraag of er sprake is van voldoende spoedeisendheid daarvoor – een meer geëigende weg is voor verzoeker om snel duidelijkheid te verkrijgen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 22 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.