ECLI:NL:RBZWB:2025:3359

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/4283
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beëindiging van Ziektewet-uitkering en motiveringsgebrek door UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Het UWV had op 30 juni 2023 besloten om de ZW-uitkering van eiser te beëindigen per 31 juli 2023, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft op 26 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de psychische klachten van eiser niet tot beperkingen hebben geleid en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke klachten, zoals de nekklachten en de gevolgen van COPD. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Indien het UWV geen gebruik maakt van deze gelegenheid, dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank te melden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4283 ZW

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 30 juni 2023 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 31 juli 2023. Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk Turks [persoon] . Namens het UWV is mr. H.M. van Gent verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 11 maart 2022 uitgevallen vanwege onder andere hart- en longproblemen, hoge bloeddruk, hoog cholesterol en maagproblemen. Het UWV heeft met ingang van 11 maart 2022 aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten en om die reden zijn ZW-uitkering beëindigd.
2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV onzorgvuldig is geweest. De rechtbank overweegt dat eiser gezien en lichamelijk onderzocht is door de primaire verzekeringsarts. Ook heeft deze verzekeringsarts medische informatie opgevraagd bij de behandelende artsen en die informatie zichtbaar betrokken bij zijn beoordeling. Dat de verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) naast bestudering van het dossier geen eigen onderzoek heeft uitgevoerd, maakt dat onderzoek niet zonder meer onzorgvuldig. [1] De verzekeringsarts b&b beschikte over het onderzoeksverslag van de primaire verzekeringsarts en over medische informatie van zowel de huisarts als de behandelend specialisten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door het UWV voldoende zorgvuldig uitgevoerd.
3.1.
Volgens eiser is bij het beoordelen van zijn belastbaarheid onvoldoende rekening gehouden met zijn nekklachten. De rechtbank overweegt dat de nekklachten bij het primaire onderzoek niet zijn vermeld. Ook zijn er door de verzekeringsarts bij het lichamelijk onderzoek geen bewegingsbeperkingen aan de nek vastgesteld. De huisarts heeft op 8 mei 2024 genoteerd dat eiser sinds twee weken nekklachten heeft en bij de intake bij de fysiotherapeut in mei 2024 heeft eiser aangegeven dat hij sinds drie weken nekklachten ervaart. Ook uit de overige beschikbare medische informatie kan ook niet geconcludeerd worden dat deze klachten eerder speelden. Het is daarom niet aannemelijk gemaakt dat de nekklachten op 31 juli 2023, de datum in geding, ook al speelden in die mate dat hier beperkingen uit voortvloeiden. Het UWV heeft de nekklachten dan ook terecht niet betrokken bij de beoordeling van de belastbaarheid.
3.2.
Volgens eiser dient hij vanwege zijn psychische klachten beperkt te worden geacht in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat er sprake is van een therapieresistente depressie en angst met een zeer arm sociaal leven. Eiser is hiervoor onder behandeling bij de praktijkondersteuner. Ter zitting werd bekend dat eiser ook is doorverwezen naar een psychiater dan wel psycholoog en hiervoor op de wachtlijst staat. Bij het psychisch onderzoek van de primaire verzekeringsarts is geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een evidente psychopathologie. De verzekeringsarts b&b heeft zich hierbij aangesloten en de psychische klachten als spanningsklachten gekwalificeerd. Gelet op de informatie van de huisarts, in het bijzonder de journaalregels uit augustus 2023 (zeer kort na de datum in geding), heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de psychische klachten niet tot het aannemen van beperkingen hebben geleid.
3.3.
Verder heeft eiser aangevoerd dat hij, gelet op de COPD, zijn dagverhaal en het cervicobrachiaal syndroom, meer beperkt is ten aanzien van het lopen. Volgens de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) kan eiser een half uur achtereen en in totaal twee uur per dag lopen tijdens het werk. De primaire verzekeringsarts heeft overwogen dat eiser gelet op de aard en intensiteit van de luchtwegaandoening is aangewezen op licht fysieke werkzaamheden waarbij de arbeidsomstandigheden zijn aangepast aan zijn COPD. Ook de verzekeringsarts b&b schrijft dat de longfunctie voldoende is voor het kunnen uitvoeren van lichte tot matig zware werkzaamheden. In dat kader is verwezen naar een uitgevoerde fietstest en gesteld dat eiser met de uitslag van deze fietstest in staat moet zijn om kleine stukjes te lopen. De rechtbank constateert echter dat die fietstest al dateert van december 2021. Nu de datum in geding (31 juli 2023) ruim anderhalf jaar later is, kan naar het oordeel van de rechtbank aan deze fietstest niet al te veel gewicht (meer) worden toegekend. Hoewel eiser zijn stelling dat hij slechts 300 meter kan lopen niet verder heeft onderbouwd en dit ook niet direct blijkt uit de beschikbare medische informatie, vindt de rechtbank de motivering van de verzekeringsartsen op dit onderdeel evenmin overtuigend.
3.4.
Tot slot heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat een urenbeperking moet worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft bij het beoordelen van de duurbelastbaarheid verwezen naar de uitgevoerde fietstest. Gelet hierop zou eiser in staat moeten zijn om licht fysiek werk een hele dag uit te voeren. De rechtbank is echter van oordeel dat ook hier geldt dat, gelet op de verstreken tijd tussen de fietstest en de datum in geding, daar niet al te veel gewicht aan kan worden toegekend. Het UWV heeft daarom ook onvoldoende gemotiveerd dat, gelet op eisers klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen, er geen urenbeperking behoeft te worden aangenomen.
4. Zoals hiervoor is overwogen onder 3.2, 3.3 en 3.4 lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV opnieuw beoordelen dan wel nader motiveren of de psychische klachten tot beperkingen leiden en de belastbaarheid op het onderdeel lopen en de duurbelastbaarheid nader motiveren of aanpassen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
4.1.
Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
4.2.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd is met de goede procesorde. [2]
4.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om
binnen zes wekenna verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat
binnen twee wekenna verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verder beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier op 2 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen. rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1839.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877