ECLI:NL:CRVB:2022:1839
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische grondslag bij bezwaarprocedures
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die ziek was geworden na lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd per 14 juli 2019 en 7 september 2019 beëindigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant was van mening dat de beëindiging onterecht was en dat er onvoldoende medisch onderzoek was verricht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant geen recht meer had op ziekengeld. De Raad benadrukte dat het nalaten van eigen onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet automatisch leidt tot onzorgvuldigheid en dat er geen ongelijkheid in procespositie was, zoals in eerdere rechtspraak was besproken. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen van de appellant niet slagen en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.