ECLI:NL:RBZWB:2025:3364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
24/8648
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op twee Woo-verzoeken met betrekking tot de termijnbepaling voor besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 2 juni 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen het uitblijven van een beslissing op twee verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiseres had op 22 december 2024 beroep ingesteld, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg niet tijdig had beslist op haar verzoeken van 29 september en 3 oktober 2024. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en de vraag of de beslistermijn is overschreden. Het college had de beslistermijn opgeschort, omdat eiseres haar verzoeken niet voldoende concreet had gemaakt. De rechtbank concludeert dat de opschorting van de beslistermijn geldig was tot 20 december 2024, waarna het college alsnog moest beslissen. De rechtbank legt het college een beslistermijn op tot uiterlijk 1 september 2025 en bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Het beroep van eiseres wordt gegrond verklaard, en het college moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres op 22 december 2024 heeft ingesteld, omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op twee verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) van 29 september 2024 en 3 oktober 2024.
1.1.
Het college heeft op 31 januari 2025 een verweerschrift met bijlagen ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd met twee schriftelijke stukken.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 mei 2025. Daarbij waren aanwezig eiseres, en namens het college mr. A.M.P. van Alphen, [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres heeft de verzoeken ingediend op 29 september 2024 en 3 oktober 2024. Het college heeft op 8 oktober 2024 eiseres bericht dat haar verzoek van 29 september 2024 niet voldoende concreet is en dat zij verzocht wordt dit nader te preciseren. Verder is eiseres medegedeeld dat de beslistermijn op grond van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is opgeschort. Het college wilde met eiseres een gesprek plannen, dat op 5 november 2024 heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft van dit gesprek een verslag gemaakt en op 7 november 2024 aan het college gezonden. Op 11 november 2024 heeft het college op dit verslag gereageerd. Hierin is – kort en zakelijk weergegeven – medegedeeld dat het verzoek nog steeds niet voldoende concreet is en dat de beslistermijn nog steeds is opgeschort. Op 15 november 2024 heeft eiseres het college in gebreke gesteld omdat volgens haar niet tijdig is beslist op haar Woo-verzoeken van 29 september en 3 oktober 2024. Op 26 november 2024 heeft weer een overleg tussen eiseres en het college plaatsgevonden. Op 12 december 2024 heeft het college eiseres bericht over de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van haar verzoeken. Het college stelt dat eiseres haar Woo-verzoeken nog steeds niet gepreciseerd en dat zolang dat niet gebeurt, de beslistermijn opgeschort blijft. Eiseres krijgt in deze brief een termijn tot 20 december 2024 om haar verzoeken te preciseren. In een mail van 16 december 2024 heeft eiseres gereageerd en gesteld dat haar verzoeken voldoende concreet zijn. Zij stemt niet in met uitstel van de beslistermijn tot september 2025. Vervolgens heeft eiseres op 22 december 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar Woo-verzoeken.
4. Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Het college moet binnen vier weken beslissen op de door eiseres ingediende Woo-verzoeken. [2] Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Wet open overheid. Het college heeft ten aanzien van het verzoek van 29 september 2024 de beslistermijn opgeschort en gelet op artikel 4.15, eerste lid, van de Awb eiseres verzocht haar verzoek te concretiseren. Het college heeft in zijn brief van 8 oktober 2024 het tweede verzoek, dat van 3 oktober 2024, niet genoemd. Dit betekent dat de beslistermijn voor dit laatste verzoek vier weken daarna verstreken is. Gelet op de samenhang tussen beide verzoeken neemt de rechtbank aan dat de opschorting ook voor het verzoek van 3 oktober 2024 geldt.
5. De vraag doet zich voor tot welke datum de opschorting van de beslistermijn heeft te gelden. Het college heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat de beslistermijn nog steeds is opgeschort, omdat de verzoeken nog steeds niet gepreciseerd zijn. Eiseres meent dat de beslistermijn al veel eerder verstreken is, namelijk vier weken na het indienen van de Woo-verzoeken.
Op grond van artikel 4:15, eerste lid, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Uit de brief van het college van 12 december 2024 leidt de rechtbank af dat eiseres een termijn tot 20 december 2024 kreeg om haar verzoeken nader te duiden. Op 16 december 2024 heeft zij laten weten dat niet te zullen doen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de opschorting gold tot 20 december 2024. Op die datum was de voor de precisering gestelde termijn verstreken. Daarna moest het college beslissen op de Woo-verzoeken.
6. Eiseres heeft het college op 15 november 2024 in gebreke gesteld. Deze ingebrekestellingen waren prematuur. Op 7 januari 2025 heeft eiseres, door te verwijzen naar haar mail van 16 december 2025 waarin zij al aangaf dat het college diende te beslissen op haar verzoeken, impliciet aangegeven dat het college nog steeds in gebreke is op de Woo-verzoeken te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde eiseres daarom geen nieuwe ingebrekestellingen naar het college te sturen. Sinds 7 januari 2025 zijn twee weken voorbij gegaan.

Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?

7. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen op de Woo-verzoeken, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
7.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
7.2.
Het college heeft uitgelegd dat hij uiterlijk september 2025 een besluit zal nemen op de Woo-verzoeken van eiseres. Hij heeft deze tijd nodig omdat het verzoek omvangrijk is, eiseres niet met het college wilde overleggen over specificatie van de verzoeken, en de afhandeling van de verzoeken veel beslag legt op de capaciteit van de betreffende afdeling. Ter zitting is toegelicht dat het college inmiddels een inventarisatie heeft gemaakt van alle documenten die onder de Woo-verzoeken van eiseres vallen. Voor de afdeling Juridische zaken alleen al komt het neer op 1000 documenten, met een omvang van in totaal 50.000 pagina’s. Het college heeft aangegeven dat nu nog moet worden onderzocht of de documenten kunnen worden verstrekt, waarbij ook nog eventuele belanghebbenden in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun zienswijze over de verstrekking van de op hen betrekking hebbende documenten te geven. Ook heeft het college ter zitting aangegeven dat eiseres al eerder omvangrijke verzoeken heeft ingediend, die ook veel beslag op de betreffende afdeling hebben gelegd. Daarnaast zijn er ook nog verzoeken van anderen die moeten worden afgehandeld.
Eiseres heeft daartegenover gesteld dat zij alle documenten wil, en dan geen specifieke voorkeur kan aangeven. Daarbij komt het standpunt van eiseres er kort gezegd op neer dat de capaciteit van het bestuursorgaan niet van belang kan zijn voor de vaststelling van de beslistermijn.
7.3.
Het vaststellen van een redelijke beslistermijn vraagt er om de inhoud van een verzoek af te zetten tegen wat in redelijkheid van het bestuursorgaan kan worden verwacht. Daarbij moet gekeken worden naar de concrete omstandigheden van het geval. Daaronder valt ook de in redelijkheid te verwachten capaciteit van het bestuursorgaan. Zolang de Woo-capaciteit van een bestuursorgaan niet onredelijk is ten opzichte van de te verwachten belasting als gevolg van ingediende verzoeken op grond van de Woo, is het redelijk rekening te houden met die capaciteit bij het bepalen van de termijn. Van het bestuursorgaan kan immers niet het onmogelijke worden verwacht.
Bij de te stellen beslistermijn moet de rechtbank een afweging maken tussen snelheid en zorgvuldigheid. Daarvoor is de omvang van het Woo-verzoek bepalend. Die moet worden afgezet tegen wat in redelijkheid van het bestuursorgaan kan worden verwacht. De rechtbank gaat uit van de termijn die het college heeft voorgesteld. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom het college in redelijkheid sneller zou kunnen beslissen. Verder blijkt ook niet dat het college heeft stilgezeten tijdens de afgelopen periode. Verweerder moet daarom het besluit nemen op de Woo-verzoeken uiterlijk op 1 september 2025.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
8. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn zal worden overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het college de onder 7.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 8 genoemde dwangsom wordt opgelegd, als er niet uiterlijk op 1 september 2025 is besloten.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op uiterlijk op 1 september 2025 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing, griffier, op 2 juni 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Wet open overheid