ECLI:NL:RBZWB:2025:3422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/2424
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak op bezwaar over de hoogte van de kostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 14 maart 2023 behandeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting, waarbij de belanghebbende in beroep gaat tegen de hoogte van de toegekende kostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar een vergoeding van € 148 toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, maar de rechtbank constateert dat er ook een vergoeding moet worden toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van samenhangende zaken, wat betekent dat de kostenvergoeding voor meerdere bezwaarzaken tijdens een hoorzitting slechts eenmaal kan worden toegekend. De rechtbank komt tot de conclusie dat de kostenvergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift moet worden berekend op € 107,84, en dat de totale kostenvergoeding voor de bezwaarfase € 255,84 bedraagt. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 vergoeden. De rechtbank kent ook een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toe van € 151,17. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van 14 maart 2023 over de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] . Het beroep is beperkt tot de hoogte van de aan belanghebbende toegekende kostenvergoeding.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar alleen een vergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift van € 148 (1 punt met een waarde per punt van € 296 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank constateert dat partijen het erover eens zijn dat gemachtigde op de (telefonische) hoorzitting is verschenen. Uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) volgt dat er een procespunt moet worden toegekend voor het bijwonen van een hoorzitting. Het beroep is gegrond.
2.1.
De heffingsambtenaar stelt dat er voor de hoorzitting sprake is van samenhangende zaken. Er dient slechts eenmaal een kostenvergoeding te worden toegekend voor het behandelen van meerdere bezwaarzaken tijdens een hoorzitting. De rechtbank overweegt als volgt.
2.2.
Er is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid van het Bpb wanneer er (i) sprake is van vergelijkbare beroepschriften en inhoudelijk sterk vergelijkbare, nagenoeg identieke werkzaamheden en (ii) in alle dossiers sprake is van hetzelfde geschilpunt [1] . Indien sprake is van samenhang, dan geldt deze voor de gehele procesgang [2] .
2.3.
De rechtbank overweegt dat (de gemachtigde) van belanghebbende in de zaken BRE 23/2296, BRE 23/2423, BRE 23/2424 drie identieke bezwaarschriften en beroepschriften heeft ingediend, waarvan alleen de gegevens van belanghebbende en de betaaloverzichten verschillen. In geen van deze geschriften zijn specifiek op de situatie toegespitste gronden opgenomen. De zaken zijn daarnaast gelijktijdig behandeld tijdens de hoorzitting in bezwaar. Ook de rechtbank behandelt de zaken gelijktijdig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken in zowel bezwaar als beroep in het kader van een (proces)kostenveroordeling.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar al een kostenvergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift. Daarbij is niet uitgegaan van samenhang. Samenhang geldt echter voor de gehele procesgang. Verder heeft de Hoge Raad inmiddels geoordeeld dat het tarief van € 296 discriminatoir is en daarom moet worden uitgegaan van het hoge tarief van € 647 als de kostenvergoeding in geschil is. [3] De vergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift kan dan worden berekend op € 107,84 (1 punt met een waarde per punt van € 647, een wegingsfactor 0,5, verdeeld over drie samenhangende zaken). De rechtbank gaat daarbij net als de heffingsambtenaar uit van een lichte zaak. De heffingsambtenaar heeft een hogere vergoeding toegekend. Partijen hebben in beroep de hoogte van die kostenvergoeding niet betwist en de heffingsambtenaar heeft ook niet verzocht om interne compensatie. De rechtbank handhaaft om die reden dit deel van de kostenvergoeding en vult deze aan.
2.5.
De rechtbank stelt de aanvullende kostenvergoeding voor de bezwaarfase op grond van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 107,84 (1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 647, een wegingsfactor 0,5, verdeeld over drie samenhangende zaken). In totaal bedraagt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase dan € 255,84. Indien een deel van het bedrag al is betaald, dan komt dit in mindering op het bedrag.
2.6.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden. Verder heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De rechtbank stelt deze vast op € 151,17 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 907, een wegingsfactor 0,5, verdeeld over drie samenhangende zaken). De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe voor de beroepsprocedure [4] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 14 maart 2023 voor wat betreft de beslissing over de kostenvergoeding;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende voor de bezwaarfase tot een bedrag van € 255,84;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor de beroepsfase tot een bedrag van € 151,17;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • beslist dat voor zover de vergoeding van het griffierecht en de toegekende proceskostenvergoeding niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 3 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:439 (rechtsoverweging 2.1.2).
2.Vgl. Hoge Raad 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:439 (rechtsoverweging 2.1.3).
3.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
4.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315 (rechtsoverweging 1.2.3. onder c van de Bijlage: richtsnoer proceskostenvergoeding).