In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 14 maart 2023 behandeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting, waarbij de belanghebbende in beroep gaat tegen de hoogte van de toegekende kostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar een vergoeding van € 148 toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, maar de rechtbank constateert dat er ook een vergoeding moet worden toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van samenhangende zaken, wat betekent dat de kostenvergoeding voor meerdere bezwaarzaken tijdens een hoorzitting slechts eenmaal kan worden toegekend. De rechtbank komt tot de conclusie dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase moet worden vastgesteld op € 255,84, en dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden. Daarnaast wordt een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase vastgesteld op € 151,17. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.