ECLI:NL:RBZWB:2025:3490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/6446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het CBR om een verklaring van rijgeschiktheid af te geven vanwege alcoholmisbruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2025, wordt de weigering van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een verklaring van rijgeschiktheid af te geven aan eiser behandeld. Eiser had een verklaring aangevraagd voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B/BE/T, maar het CBR weigerde deze op basis van de diagnose 'alcoholmisbruik in ruime zin'. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht heeft besloten dat eiser niet rijgeschikt is. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, omdat het CBR zich mocht baseren op het rapport van de psychiater, waarin werd geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik. De rechtbank wijst erop dat de diagnose van alcoholmisbruik in het kader van verkeersveiligheid van groot belang is en dat het CBR niet verplicht is om rekening te houden met de omstandigheden waaronder eiser drinkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6446 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van het CBR om een verklaring van rijgeschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorieën B/BE/T. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het CBR terecht heeft besloten eiser niet rijgeschikt te verklaren.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft voor de vernieuwing van zijn rijbewijs een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorieën B/BE/T aangevraagd. Met het besluit van 9 april 2024 heeft het CBR besloten eiser niet rijgeschikt te verklaren. Met het bestreden besluit van 23 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het CBR [persoon] .
2.3.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiser is ter beoordeling van zijn rijgeschiktheid door het CBR doorverwezen voor een medische keuring 75+. Tijdens deze keuring werd geconstateerd dat er bij eiser sprake is van neuropathie aan de voetbal en aan de hiel van beide voeten, vermoedelijk veroorzaakt door alcoholgebruik in het verleden. Op basis van deze bevindingen heeft het CBR eiser doorverwezen naar een neuroloog. De neuroloog heeft geconstateerd dat er bij eiser sprake is van diabetische en alcoholische polyneuropathie, en dat eiser niet rijgeschikt is. Het CBR heeft naar aanleiding van dit rapport besloten eiser door te verwijzen naar een arts, algemeen. Het CBR wilde namelijk meer informatie over het (overmatig) alcoholgebruik van eiser. De arts bevestigde de aanwezigheid van polyneuropathie aan beide voeten en constateerde dat op het moment van onderzoek geen sprake was van overmatig alcoholgebruik. Op basis van eerdere bevindingen zag het CBR voldoende aanwijzingen om eiser door te verwijzen naar een psychiater voor een onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
3.1.
Op 22 december 2023 heeft een psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden. Eiser heeft echter gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht en heeft geen toestemming verleend aan de psychiater om het onderzoeksrapport aan het CBR te sturen. Het CBR heeft daarom eiser op 21 februari 2024 bericht dat het de rijgeschiktheid van eiser niet heeft kunnen vaststellen en dat er daarom geen besluit wordt genomen over zijn rijgeschiktheid.
3.2.
Op 25 maart 2024 heeft eiser op de brief van het CBR van 21 februari 2024 gereageerd. Op 28 maart 2024 ontving het CBR alsnog het rapport van de psychiater. Eiser heeft op zitting bevestigd dat hij de blokkering heeft opgeheven. In het psychiatrisch rapport is geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn gevonden voor het stellen van de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. Een bloedonderzoek maakt deel uit van het psychiatrisch onderzoek. De psychiater adviseert het CBR in zijn rapport om eiser voor een jaar niet rijgeschikt te verklaren.
3.3.
Naar aanleiding van deze nieuwe informatie heeft het CBR op 9 april 2024 het dossier van eiser heropend. Met het besluit van 9 april 2024 heeft het CBR besloten eiser niet rijgeschikt te verklaren, omdat er sprake is van alcoholmisbruik dat niet aannemelijk is gestopt ten tijde van de keuring op 22 december 2023. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3.4.
Het CBR heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het CBR heeft het rapport van de psychiater hieraan ten grondslag gelegd.
Zorgvuldige besluitvorming
4. Eiser heeft aangevoerd dat het CBR hem niet goed heeft geïnformeerd over het bloedonderzoek, waardoor de besluitvorming onzorgvuldig is. Eiser stelt dat hij zijn alcoholgebruik had aangepast indien hij had geweten waaruit het bloedonderzoek precies bestond, zodat zijn bloedwaarden onder de afkappunten waren gebleven. Het CBR stelt zich echter op het standpunt dat het eiser in de brief van 27 november 2023 heeft doorverwezen naar de psychiater en daarbij heeft aangegeven dat het onderzoek onder meer een bloedonderzoek zou omvatten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het CBR, gelet op het voorgaande, worden gevolgd in zijn stelling dat geen sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming.
Mag het CBR zich baseren op het rapport van de psychiater?
5. Eiser heeft aangevoerd dat tijdens de keuring door de psychiater geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat de psychiater hem niet fysiek heeft aangeraakt. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de psychiater van 22 december 2023 blijkt dat een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Ter zitting is toegelicht wat de psychiater met betrekking tot het lichamelijk onderzoek heeft gerapporteerd. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in de constateringen van de psychiater op dit punt. De rechtbank kan eiser daarom niet volgen in zijn stelling dat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden waardoor het CBR zich niet mocht baseren op het rapport van de psychiater.
5.1.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ onjuist is. De psychiater heeft in zijn rapport geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van zijn alcoholgebruik. In het rapport is namelijk niet opgenomen dat eiser alleen ’s avonds drinkt, wanneer hij niet meer hoeft te rijden, en dat hij dit doet om in slaap te vallen zonder slaapmedicatie. Ook heeft eiser betoogd dat de verhoogde CDT- en gamma-GT-waarden op zichzelf niets zeggen over zijn rijgeschiktheid. Volgens hem hadden deze slechts aanleiding mogen zijn voor nader onderzoek door de psychiater naar zijn rijgeschiktheid.
5.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de bestuursrechter zich niet inhoudelijk over de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin kan uitlaten. Het is niet aan de bestuursrechter, maar ook niet aan het CBR om voor het psychiatrisch oordeel een eigen oordeel in de plaats te stellen. [1] Er bestaat slechts aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet (voldoende) concludent is, zodat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
Het diagnosticeren van alcoholstoornissen in CBR-keuringen dient het algemene belang van de verkeersveiligheid. Wanneer er onvoldoende aanwijzingen zijn om te concluderen dat sprake is van alcoholmisbruik volgens de DSM-5, is het mogelijk dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ gesteld wordt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is dit een beschrijvende diagnose, waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. De psychiater gebruikt hiervoor de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten. [2]
5.3.
De psychiater concludeert in zijn rapport dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ en adviseert het CBR om eiser voor een jaar niet rijgeschikt te verklaren. Deze diagnose is gebaseerd op de anamnese, bestaande uit zowel overmatig alcoholgebruik in de voorgeschiedenis van eiser als zijn huidig alcoholgebruik. Eiser heeft tijdens het psychiatrisch onderzoek verklaard dat hij ’s avonds twee tot
drie alcoholeenheden (12% halve liters bier) drinkt. Daarnaast is de diagnose gebaseerd op de verhoogde waarden van een CDT van 3,7% (afkapwaarde 2,0%) en een gamma-GT van
879 U/I (afkapwaarde 74 U/I) die bij het bloedonderzoek zijn gemeten. Het CBR heeft met betrekking tot de verhoogde bloedwaarden van eiser toegelicht dat deze fors verhoogd zijn, wat volgens het CBR iets zegt over het alcoholgebruik van eiser over een langere periode.
5.4.
Eiser heeft de hoogte van de gemeten bloedwaarden niet betwist. Hiertoe heeft hij betoogd dat de bloedwaarden niets zeggen over zijn rijgeschiktheid. Verder heeft eiser zijn voorgeschiedenis van overmatig alcoholgebruik en zijn huidig alcoholgebruik niet betwist en ter zitting eveneens bevestigd. In dit kader is toegelicht dat er in de periode dat het psychiatrisch onderzoek plaatsvond bijzondere omstandigheden waren waardoor eiser meer dronk en dat hij alleen drinkt wanneer hij niet rijdt. De rechtbank is het met het CBR eens dat veel waarde gehecht mag worden aan de geconstateerde bloedwaarden, temeer nu deze aanzienlijk zijn verhoogd. De anamnese in combinatie met de verhoogde bloedwaarden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de diagnose van alcoholmisbruik.
5.5.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de verhoogde bloedwaarden zijn veroorzaakt door een andere oorzaak dan misbruik van alcohol. [3] Eiser heeft hiertoe betoogd dat de verhoogde CDT-waarde kan zijn veroorzaakt doordat hij dagelijks ijzerpillen slikt. Daarnaast heeft eiser betoogd dat tijdens een onderzoek van een internist op 2 augustus 2024 is bevonden dat al zijn bloedwaarden normaal zijn. Eiser heeft van dit onderzoek echter geen schriftelijk bewijs overgelegd. Het CBR heeft gesteld dat een onderzoek van een internist van een half jaar na het psychiatrisch onderzoek geen afbreuk doet aan de uitslagen van het bloedonderzoek en aan het oordeel van de keurend psychiater. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser dat het dagelijks gebruik van ijzerpillen de oorzaak van de verhoogde CDT-waarde kan zijn, onvoldoende is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2022. [4] Ook het betoog dat uit het onderzoek van een internist geen abnormale bloedwaarden zijn gemeten treft geen doel. Het had op de weg van eiser gelegen om zijn standpunten te onderbouwen door middel van een rapport van een medisch deskundige waarin de conclusies en de diagnose van de keurend psychiater worden weerlegd.
5.6.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het CBR zich voor de besluitvorming mocht baseren op het rapport van de psychiater. De bevindingen van de psychiater in het rapport rechtvaardigen het vermoeden dat eiser niet rijgeschikt kan worden verklaard voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorieën B/BE/T. Dit betekent dat het CBR terecht heeft besloten eiser niet rijgeschikt te verklaren.
6. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, gelet op de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’, met de omstandigheden waaronder eiser drinkt en het tijdstip geen rekening kan worden gehouden. In paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 is bepaald dat personen die misbruik maken van alcohol zonder meer ongeschikt zijn voor het besturen van motorrijtuigen. Het CBR hoefde daarom niet te motiveren dat het drinkgedrag van eiser van invloed is op zijn rijgedrag en de verkeersveiligheid. De regelgeving is van dwingendrechtelijke aard. Dit betekent dat het CBR geen ruimte heeft om hiervan af te wijken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Wilbrink, griffier, op 2 juni 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 111
1. Een rijbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, slechts afgegeven aan degene die:
[…]
blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid, dan wel, indien de aanvraag betrekking heeft op afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van bromfietsen, over een voldoende mate van rijvaardigheid.
[…]
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid, onderdeel b.
[…].
Reglement rijbewijzen
Hoofdstuk IV. Verklaringen van geschiktheid
§1. Algemeen
Artikel 97
3. 1 Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
[…].
4. In afwijking van het eerste en derde lid wordt ten behoeve van degene die niet heeft meegewerkt aan een keuring of een onderzoek door gebruik te maken van het blokkeringsrecht bedoeld in artikel 7:464, tweede lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, gedurende een periode van één jaar na de datum van de keuring of het onderzoek geen verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister geregistreerd.
§2. Aanvraag van verklaringen van geschiktheid
Artikel 100
3. De aanvrager ontvangt binnen vier weken na ontvangst van de gezondheidsverklaring naast de vragenlijst of vragenlijsten een in te vullen keuringsverslag overeenkomstig een door het CBR vastgesteld model, indien de aanvraag betrekking heeft op:
a. de afgifte van een rijbewijs aan een aanvrager die de leeftijd van 75 jaren heeft bereikt;
[…].
Artikel 101
1. Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien:
de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft;
het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft;
[…].
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht. […].

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:111 en van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1095.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3484.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3108 en van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1570.
4.ABRvS 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:67.