ECLI:NL:RBZWB:2025:3511

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/6624 WABOA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen Natuurmonumenten en uitleg begrip struweel in bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, dat op 1 augustus 2024 zijn verzoek om handhavend op te treden tegen Natuurmonumenten heeft afgewezen. Eiser stelt dat de aanwezigheid van bomen in strijd is met het bestemmingsplan Vrachelen/Krooneiland. De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2025 behandeld en geconcludeerd dat het college op goede gronden het verzoek heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de ecologische verbindingszone, zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan, ook bomen kan omvatten. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst op het belang van de letterlijke uitleg van de planregels. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan die zijn vertrouwen rechtvaardigen. De rechtbank wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6624 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.G. Huijsmans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout (college), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 1 augustus 2024 (bestreden besluit) inzake de afwijzing van eisers verzoek om handhavend op te treden tegen Natuurmonumenten wegens een overtreding van het bestemmingsplan Vrachelen/Krooneiland in Oosterhout (hierna: het Bestemmingsplan).
Het college heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift. Eiser heeft nog een aanvullende reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het college mr. S.E.J. Wuijts.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit waarbij de afwijzing van eisers verzoek om handhavend op te treden, is gehandhaafd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
2. Bij brief van 30 oktober 2023 heeft eiser het college verzocht om handhavend optreden tegen Natuurmonumenten in verband met het afwijken van het Bestemmingsplan. Met het besluit van 19 januari 2024 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiser om handhavend optreden afgewezen, omdat de inrichting van het terrein en het beheer dat wordt uitgeoefend voldoen aan de regels zoals opgenomen in artikel 9 van het Bestemmingsplan.
2.1.
Eiser heeft op 20 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van vóór 1 januari 2024 van toepassing.
3.2.
Het verzoek om handhaving is gedaan op 30 oktober 2023. Dat betekent dat ten aanzien van het bestreden besluit het oude recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Bestreden besluit
4. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het handhavingsverzoek van eiser op goede gronden is afgewezen. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] wordt aan de toelichting bij de planregels niet toegekomen als de planregels en de plankaart zelf voldoende duidelijk zijn. Het college volgt de redenering van eiser dat artikel 9.1, sub b van het Bestemmingsplan in het licht van sub a moet worden gezien. Echter, de huidige situatie past binnen de bestemming ecologische verbindingszone, zoals staat weergegeven onder artikel 9.1, sub a, van het Bestemmingsplan.
4.1.
Voorts staat het gewenste uitzicht los van de bestemming zelf. Dat in het verleden kennelijk altijd gesnoeid werd als daar bij het college om werd gevraagd, maakt nog niet dat eiser daar rechten aan kan ontlenen. Op basis van het geldende Bestemmingsplan kan dat namelijk niet als recht worden vastgesteld. Het college is van mening dat geen sprake is van een overtreding dan wel van een illegale situatie waardoor handhavend had moeten worden opgetreden.
Beroepsgronden
5. Eiser is van mening dat het perceel niet voldoet aan de definitie van een ecologische verbindingszone en daarmee in strijd is met het Bestemmingsplan. Foto’s van het uitzicht van uit het appartementencomplex laten zien dat er steeds meer hoog groeiende bomen staan. Volgens eiser leidt een letterlijke lezing van de planregels er al toe dat de aanwezigheid van bomen - in de wijze en omvang zoals nu aanwezig - niet is toegestaan.
5.1.
Het college heeft onvoldoende onderzoek verricht door enkel te kijken naar het bovenaanzicht en niet ook naar het zijaanzicht vanaf het appartementencomplex van eiser. In werkelijkheid zijn er hoog opschietende bomen in plaats van struweel. Daarnaast is het wel degelijk relevant dat het college in het verleden heeft gesnoeid, omdat hieruit volgt dat het college het al die jaren met eiser eens is geweest dat struweel kan worden beschouwd als vegetatie die niet hoog groeit. Het college kan de uitleg van het Bestemmingsplan niet uitbreiden zodanig dat onder struweel ook hoog opschietende beplanting (zoals bomen) valt.
5.2.
Aan de voorgeschiedenis van het Bestemmingsplan ligt ten grondslag dat het uitzicht over de [locatie] niet zou worden weggenomen door de aanwezigheid van bomen, wat nu wel het geval is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in de bezwaarprocedure stukken overgelegd waaruit volgt dat het college nadrukkelijk de intentie had om het uitzicht op de [locatie] te behouden.
Oordeel van de rechtbank
6. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt - voor zover hier relevant - dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het college bevoegd is om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel een last onder dwangsom indien Natuurmonumenten het bepaalde in artikel 9.1, van het Bestemmingsplan overtreedt. Deze bevoegdheid voor het college volgt uit artikel 125 van de Gemeentewet en de artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Is er sprake van een overtreding van het Bestemmingsplan?
7. Eiser stelt dat de inrichting van het perceel gelegen aan de oever van de [locatie] niet voldoet aan artikel 9 van het Bestemmingsplan, omdat er veel bomen staan die ruimschoots hoger zijn dan het hekwerk.
7.1.
De ter plaatse geldende bestemming is volgens het Bestemmingsplan ‘ecologische verbindingszone’. Artikel 9.1 van het Bestemmingsplan definieert waarvoor de gronden met de bestemming ‘ecologische verbindingszone’ voor zijn bestemd als volgt:
“a een ecologische verbindingszone, bestaande uit schraal grasland, afgewisseld met bosjes met struweel alsmede voor het behoud en het herstel van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke waarden en natuurwaarden alsmede voor grondwaterbeschermingsgebied;
b groenvoorzieningen en beplantingen;
c bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder begrepen erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend voor zover deze bouwwerken nodig zijn voor het beheer en onderhoud van de ecologische verbindingszone.”
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moeten planregels omwille van de rechtszekerheid letterlijk worden uitgelegd. De rechtszekerheid vereist immers dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, in beginsel moet worden uitgegaan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven als de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang (systematiek) duidelijk zijn. [2] Voor de betekenis van een begrip, moet bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting voor de wijze waarop een in het bestemmingsplan opgenomen begrip moet worden uitgelegd, aansluiting worden gezocht bij wat in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Daarbij mag de betekenis zoals deze in Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse taal is gegeven worden betrokken. [3]
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de letterlijke lezing van artikel 9.1 van het Bestemmingsplan niet dat de ecologische verbindingszone niet óók bestemd is voor bomen. Nog los van de vraag of bomen ook niet onder sub a kunnen vallen, vallen bomen in ieder geval onder sub b: groenvoorzieningen en beplantingen. Dit betekent dat bomen binnen de reikwijdte van artikel 9.1 van het Bestemmingsplan vallen en er dus geen sprake is van een overtreding. Dat het college de bomen in het verleden gesnoeid heeft, maakt dit niet anders.
7.4.
Aangezien er bij een letterlijke uitleg van het Bestemmingsplan geen ruimte meer is voor uitleg via de plantoelichting, komt de rechtbank niet meer aan deze beroepsgrond toe.
Vertrouwensbeginsel
8. Op zitting heeft eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan en een aanvullend stuk overgelegd ter onderbouwing hiervan. Het betreft een ongedateerde brief van het college geadresseerd aan een medebewoonster van het appartementencomplex waar eiser woont. In de brief staat dat het college naar aanleiding van een inspraakronde heeft besloten de randzone ter hoogte van het appartementencomplex zodanig in te richten dat het uitzicht van uit het appartementencomplex zoveel mogelijk zal worden behouden. Concreet betekent dit aanleg van struweel bestaande uit struikvormers afgewisseld met open plekken.
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van een toezegging, uitlating of gedraging waaraan hij het vertrouwen kon ontlenen dat er geen bomen op het perceel zouden komen en dat hij in zoverre vrij uitzicht zou behouden op de [locatie] . In de brief wordt geen toezegging aan eiser gedaan dat hij het uitzicht over de [locatie] zou behouden noch dat op het perceel geen bomen zouden komen. In de brief staat enkel dat het college heeft besloten
de randzoneter hoogte van het appartementencomplex zodanig in te richten dat het uitzicht van uit het appartementencomplex
zoveel mogelijkzal worden behouden. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.C.J.J. van Roij, griffier op 6 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Bestemmingsplan Vrachelen/Krooneiland
Artikel 9.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de verbeelding aangewezen als Ecologische verbindingszones (EVZ) zijn bestemd voor:
een ecologische verbindingszone, bestaande uit schraal grasland, afgewisseld met bosjes met struweel alsmede voor het behoud en het herstel van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke waarden en natuurwaarden alsmede voor grondwaterbeschermingsgebied;
groenvoorzieningen en beplantingen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder begrepen erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend voor zover deze bouwwerken nodig zijn voor het beheer en onderhoud van de ecologische verbindingszone.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:936, r.o. 4.1.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1897.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1318.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:78, r.o. 14.2.