ECLI:NL:RBZWB:2025:3523

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/12538
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de belastingrechter in geschil over verrekening van belastingaanslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had op 14 december 2022 een mededeling verzonden aan de belanghebbende over de verrekening van een vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2016 met openstaande bedragen op andere aanslagen. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 22 december 2023 beroep ingesteld, dat op 28 december 2023 door de rechtbank is ontvangen.

De rechtbank heeft zich echter kennelijk onbevoegd verklaard om het beroep te behandelen. Dit is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft overwogen dat de belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet, en dat de beslissing tot verrekening van bedragen niet onder de uitzonderingen valt die in de regelgeving zijn gemaakt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen bezwaar of beroep mogelijk is tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2016, en dat de belanghebbende het beroep heeft ingetrokken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep, en heeft zij geen inhoudelijke beoordeling van de verrekening kunnen maken. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is om griffierecht terug te betalen, aangezien de belanghebbende geen griffierecht heeft betaald. De uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/12538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. De ontvanger heeft op 14 december 2022 een mededeling aan belanghebbende verzonden van de verrekening van een vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2016 met een nog openstaand bedrag op die aanslag en een te betalen bedrag op de aanslag IB/PVV 2015, de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2015 en de aanslagen motorrijtuigenbelasting 2016 en 2017 met aanslagnummers [aanslagnummer 1], [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3]. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Belanghebbende heeft met dagtekening 22 december 2023, ontvangen door de rechtbank op 28 december 2023, beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank verklaart zich kennelijk onbevoegd. Daarom doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De belastingrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de IW. [1] Voor bepaalde besluiten is in de regelgeving een uitzondering gemaakt. De beslissing tot verrekening van bedragen valt niet onder een van de uitzonderingen. Een geschil over verrekening van bedragen kan worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
2.1.
De rechtbank overweegt dat, voor zover belanghebbende bedoeld heeft beroep in te stellen tegen de verminderingsbeschikking voor het jaar 2016 van 14 december 2022, hiertegen geen bezwaar of beroep mogelijk is. Dit is een ambtshalve vermindering naar aanleiding van een beroepsprocedure tegen de aanslag IB/PVV 2016. Belanghebbende heeft het beroep vervolgens ingetrokken. Het is niet mogelijk om nogmaals beroep in te stellen.
2.2.
De belastingrechter is dus niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de verrekening. Belanghebbende heeft geen griffierecht betaald. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om griffierecht terug te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 6 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.