ECLI:NL:RBZWB:2025:3708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
25/339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek en verlening omgevingsvergunning voor voetpad in Tilburg

Op 12 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een inwoner van Tilburg, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de afwijzing van een handhavingsverzoek van eiser tot verwijdering van een voetpad dat naast zijn woning ligt, en de verlening van een omgevingsvergunning voor de legalisatie van dit pad. Eiser is van mening dat het college niet bevoegd is om de vergunning te verlenen, omdat het pad in het Natuurnetwerk Brabant ligt en er volgens hem sprake is van provinciaal belang. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college de vergunning terecht heeft verleend en het handhavingsverzoek heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen overtreding meer is, omdat het pad is gelegaliseerd. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college de proceskosten van eiser moet vergoeden, maar ziet geen aanleiding voor een hogere vergoeding dan gebruikelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: gemeente Tilburg (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verlenen van een omgevingsvergunning ter legalisatie van het voetpad naast de woning van eiser en het afwijzen van het handhavingsverzoek strekkende tot verwijdering van dit pad. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het verlenen van de omgevingsvergunning en de afwijzing van het verzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen en het handhavingsverzoek heeft mogen afwijzen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 14 juni 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend ter legalisatie van het bestaande voetpad direct aangrenzend aan de woning van eiser. Bij besluit van één dag ervoor, 13 juni 2024, heeft het college het verzoek van eiser strekkende tot verwijdering van dit pad afgewezen. In de beslissing op bezwaar van 17 december 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op dit verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote en namens het college mr. M.A. Wouters. Namens vergunninghouder is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
3. Op 7 juni 2023 verzoekt eiser het college om handhavend op te treden tegen een voetpad op het [perceel], gemeente Tilburg (het perceel). Dit pad ligt direct aangrenzend aan de woning van eiser. Het pad is gerealiseerd ten tijde van de bouw van de woningen en voordat eiser de woning heeft gekocht.
3.1.
Op 12 maart 2024 ontvangt het college een aanvraag van vergunninghouder voor een omgevingsvergunning voor het legaliseren van het voetpad.
3.2.
Vervolgens zijn de besluiten genomen die in het procesverloop zijn genoemd.
3.3.
Eiser heeft hangende deze beroepsprocedure ook een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening. Op 6 februari 2025 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen, zonder zitting, vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. [1]
Besluitvorming
4. Het college vindt dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en vindt dat dat geen sprake meer is van een overtreding. Daarnaast heeft het college een belangenafweging gemaakt die in het nadeel is uitgevallen van eiser.
Toetsingskader
5. De toepasselijke wettelijke regels en beleidsregels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Het bestreden besluit is tot stand gekomen op grond van de Omgevingswet (Ow). Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet (Iw Ow) in werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning of een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Iw Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend op 12 maart 2024. Het verzoek om handhaving is van 7 juni 2023. Dit betekent dat de Ow van toepassing is op de omgevingsvergunning en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op het handhavingsbesluit.
5.2.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow is het verboden om een omgevingsplanactiviteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Op de gronden is het Omgevingsplan gemeente Tilburg (hierna: het Omgevingsplan) van toepassing. Het voormalige bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ (voormalig(e) bestemmingsplan) maakt onderdeel uit van het Omgevingsplan. De gronden zijn aangewezen voor de functie ‘Natuur’. [2] In dit geval is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) omdat de activiteit in strijd is met het Omgevingsplan. [3]
5.3.
Uit artikel 8.0a, tweede lid, van het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) volgt dat een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een BOPA alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Uit artikel 8.0b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bkl volgt dat, op de beoordeling van een BOPA niet van provinciaal of nationaal belang, instructieregels over omgevingsplannen van overeenkomstige toepassing zijn. [4] Omdat het voetpad ligt in het gebied dat volgens de Omgevingsverordening Noord-Brabant onderdeel uitmaakt van het Natuur Netwerk Brabant (NNB), zijn de instructieregels van paragraaf 5.2.5 van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van deze BOPA.
Niet betwiste feiten
6. Niet in geschil is dat het pad in strijd is met artikel 8.1.1. van het voormalige bestemmingsplan. Het pad is gerealiseerd in 2008 tijdens de bouw van het woningblok maar maakt geen deel uit van de omgevingsvergunning voor het huizenblok. Het voetpad is bedoeld voor de ontsluiting van de woningen aan de [straat] ([huisnummers]) en de bij de woonfunctie behorende activiteiten, bijvoorbeeld voor het op straat zetten van vuilcontainers. Omdat het pad niet wordt gebruikt voor recreatief gebruik, is geen sprake van een pad ondergeschikt of bijbehorend bij de natuurfunctie in de zin van artikel 8.1.1, aanhef en onder c, van het voormalige bestemmingsplan. Verder is niet in geschil dat het voetpad ligt in het NNB, volgens de kaart die hoort bij de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Is het college bevoegd om de BOPA te verlenen?
7. Volgens eiser is het college niet het bevoegde gezag om de omgevingsvergunning te verlenen, maar gaan Gedeputeerde Staten (GS) hierover. Omdat het voetpad ligt in het NNB vindt hij dat sprake is van een provinciaal belang. Het voetpad kan om dezelfde reden niet worden gelegaliseerd met een BOPA. Wat het college nu heeft gedaan komt volgens eiser bovendien neer op het wijzigen van de grens van het NNB. Als het college de grens van het NNB zou willen wijzigen, dan is er volgens eiser toestemming nodig van GS op grond van de artikelen van paragraaf 5.2.5 van de Omgevingsverordening. Volgens eiser heeft het college daarom ook in strijd gehandeld met de Omgevingsverordening. Het NNB is door het voetpad te legaliseren verkleind met een oppervlakte die gelijk is aan het voetpad. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zou in een uitspraak van 3 augustus 2022 hebben bepaald dat dit niet is toegestaan. [5]
7.1.
Het college voert aan dat de grens van het NNB niet is gewijzigd. Om deze reden zou geen instemming nodig zijn van GS. De uitspraak van de ABRvS van 3 augustus 2022 maakt ook niet dat een voetpad niet mag worden gelegaliseerd in het NNB. In die uitspraak ging het volgens het college om de beoordeling van de rechtmatigheid van een algemeen verbindend voorschrift en of dit voorschrift niet in strijd was met hogere regelgeving. De BOPA is volgens het college niet in strijd met paragraaf 5.2.5 van de Omgevingsverordening of ander hoger recht. Artikel 5.33, tweede lid, van de Omgevingsverordening maakt het namelijk mogelijk om een nieuwe bouwactiviteit toe te staan in een deel van het NNB dat door stedelijk gebied loopt, mits de ecologische waarden niet worden aangetast. Het college verwijst naar het advies van de ecoloog van 14 juni 2024 dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Onder de Ow is de hoofdregel dat het college bevoegd is om te beslissen op een aanvraag van een omgevingsvergunning. [6] GS kunnen bevoegd zijn als sprake is van provinciaal belang. Dit volgt uit artikel 5.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow. In dit artikel staat dat bij algemene maatregel van bestuur GS kunnen worden aangewezen als het bevoegde gezag om te beslissen op aanvragen voor omgevingsplanactiviteiten van provinciaal belang. In artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Omgevingsbesluit (Ob) staat (opnieuw) dat GS beslissen op een aanvraag van een omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het begrip ‘provinciaal belang’ bewust niet nader is ingevuld in de Ow, maar dat het aan het bestuursorgaan is om dit belang te motiveren waarbij artikel 2.3 van de Ow in acht moet worden genomen. [7] Of een bepaald onderwerp of project als van provinciaal belang kan worden aangemerkt, is afhankelijk van de bestuurlijke context op een bepaald moment. In de toelichting bij het Ob staat dat dit betekent dat provinciaal belang naar tijd en plaats kan verschillen. [8] Om deze reden geeft het Ob ook geen definitie van provinciaal belang en moet provinciaal belang bij voorkeur blijken uit op provinciaal niveau vastgestelde beleidsstukken en visies. Of sprake is van een provinciaal belang is dus een afweging die ligt bij het bestuursorgaan. De rechtbank dient daarom te beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat geen sprake is van provinciaal belang. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. De rechtbank weegt mee dat het om een relatief klein pad gaat dat er ligt sinds 2008, aan de rand van het NNB en in de bufferzone. Daarnaast blijkt uit het advies van de ecoloog dat het behouden van het voetpad niet zorgt voor verstoring van de natuur omdat het voetpad ligt in de bufferzone aan de zijde van de wijk, het voetpad relatief smal is en alleen kan worden gebruikt door voetgangers en fietsers. Het college was dus conform de hoofdregel bevoegd om te beslissen op de aanvraag van de omgevingsvergunning.
Heeft het college de juiste beoordelingsregels toegepast?
8. Eiser stelt dat het college niet de juiste belangen heeft afgewogen in de BOPA en dat het besluit hierdoor in strijd is met het Bkl
.Uit artikel 7.8, tweede lid, van het Bkl zou volgen dat alleen activiteiten voor behoud en herstel van het NNB zijn toegestaan. Het pad draagt volgens eiser niet bij aan de doelstellingen van het NNB. Volgens eiser blijkt dat het college geen rekening heeft gehouden met zijn belangen, omdat hij niet wordt genoemd in de besluiten. Het college gaat geheel voorbij aan de belangen van eiser
.Hierdoor kan geen sprake zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
8.1.
Zoals onder 5.3 is overwogen staan de beoordelingsregels voor een BOPA niet van provinciaal en nationaal belang in artikel 8.0a, tweede lid en artikel 8.0b van het Bkl. Op zitting heeft het college toegelicht dat wel aan artikel 5.33 van de Omgevingsverordening is getoetst en dat aan de voorwaarden wordt voldaan, maar dat dit ten onrechte niet in het bestreden besluit is opgenomen. In het verweerschrift heeft het college aanvullend gemotiveerd waarom wel is voldaan aan artikel 5.33 van de Omgevingsverordening. De rechtbank kan deze motivering volgen en oordeelt dat het college hiermee het motiveringsgebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan dit gebrek worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet in zijn belang is geschaad. Uit het advies van de ecoloog blijkt immers ook al dat in deze fase is meegewogen en beoordeeld dat het pad in het NNB ligt.
8.1.1.
De rechtbank oordeelt daarnaast dat het college in redelijkheid heeft kunnen stellen dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit criterium is een open norm, waarbij het college beleidsruimte heeft om deze in te vullen. De rechtbank beoordeelt dus niet zelf of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, maar toetst of het bestreden besluit in overeenstemming is met het recht
.De rechtbank overweegt dat het college meerdere adviezen aan deze beoordeling ten grondslag heeft gelegd: akkoord ruimtelijk oordeel, verkeer, ecologie, stedelijk water en een toets aan de Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2024 [9] . In het bestreden besluit heeft het college een belangenafweging gemaakt. Met betrekking tot de derving van het woongenot en overlast van eiser overweegt de rechtbank dat de feitelijke situatie niet verandert door de BOPA. Het pad ligt hier sinds 2008 en eiser heeft de woning gekocht in 2016. De huidige overlast is niet onevenredig en het college heeft redelijkerwijs meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van de andere bewoners bij het behoud van het pad en het algemeen belang, dan aan het belang van eiser. Concluderend oordeelt de rechtbank dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Is voldoende geparticipeerd?
9. Volgens eiser is niet juist geparticipeerd. Enerzijds is niet geparticipeerd conform de Richtlijn Omgevingsdialoog Tilburg (Richtlijn). Een BOPA kan namelijk geen impactscore A hebben volgens de Richtlijn maar valt per definitie in een hogere categorie. Anderzijds moet participeren vooraf gebeuren.
9.1.
Volgens het college is voldoende geparticipeerd omdat de omgevingsdialoog conform de Richtlijn is verlopen. Gelet op de geringe impact is volgens het college sprake van een categorie A initiatief in de zin van de Richtlijn. [10] Door het sturen van de bewonersbrief vindt het college dat is voldaan aan de voorgeschreven participatiewijzen voor categorie A en B. Ten overvloede wijst het college erop dat participatie een aanvraagvereiste is en geen onderdeel uitmaakt de beoordelingsregels. Op zitting heeft het college verder toegelicht dat in het kader van participatie de wijkregisseur erbij is betrokken en dat de burgemeester bij eiser thuis is langs geweest, óók in verband met het pad.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens het systeem van de Ow is het een aanvraagvereiste om aan te geven of is geparticipeerd. [11] De gemeenteraad kan ingevolge artikel 16.55, zevende lid, van de Ow gevallen aanwijzen wanneer participatie verplicht is. Het college stelt dat de gemeenteraad bij besluit van 18 december 2023 heeft bepaald dat participatie voor alle BOPA’s verplicht is. De wijze waarop deze participatie plaats dient te vinden is uitgewerkt in de Richtlijn. Samengevat leest de rechtbank dat een initiatiefnemer volgens de Richtlijn het plan bespreekt in de omgeving door middel van een Omgevingsdialoog. Voor een plan in categorie A moet een initiatiefnemer de directe omgeving per brief of persoonlijk informeren, de reacties gebundeld opnemen in een gespreksverslag en dit verslag laten ondertekenen. Uit het bestreden besluit volgt dat een bewonersbrief is rondgestuurd en dat één negatieve reactie is binnengekomen. Dit betekent dat de participatie vooraf heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat is geparticipeerd conform de Richtlijn voor een initiatief in categorie A. Uit de Richtlijn volgt niet dat een BOPA niet kan worden geschaard onder categorie A. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat niet voldoende is geparticipeerd.
Is het college bevoegd om handhavend op te treden?
10. Omdat het college de BOPA heeft mogen verlenen, oordeelt de rechtbank dat het college het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen. Het college was immers ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet bevoegd om handhavend op te treden omdat het voetpad was gelegaliseerd en er dus geen overtreding meer was.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Vanwege toepassing van artikel 6:22 van de Awb bepaalt de rechtbank dat het college de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten moet vergoeden. Eiser heeft om een reële proceskostenvergoeding verzocht ten aanzien van de proceskosten die hij in bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding en heeft de vergoeding zoals gebruikelijk met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde in bezwaar krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt) en aan de hoorzitting deelgenomen (1 punt). Omdat deze zaak gelet op de omvang en complexiteit van gemiddeld gewicht is, wordt op de waarde van elke proceshandeling een factor van 1 toegepast. Dat betekent dat de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar (2 x € 647,- x 1 =) € 1.294,- bedraagt. Daarnaast moet het college het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van in totaal € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.294,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier op 12 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Art. 5:32, eerste lid
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Gemeentewet
Art. 125
Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Invoeringswet Omgevingswet
Art. 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
ls tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.
Omgevingswet
Art. 5.1, eerste lid, aanhef en onder a
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
Art. 5.8Het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op één activiteit, tenzij op grond van artikel 5.9, 5.9a, 5.10, 5.11 of 5.13 een ander bestuursorgaan is aangewezen.
Art. 5.10, eerste lid, aanhef en onder a
Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de volgende activiteiten gevallen aangewezen waarin gedeputeerde staten op de aanvraag beslissen:
a. omgevingsplanactiviteiten van provinciaal belang,
Besluit kwaliteit leefomgeving
Art. 7.8, eerste en tweede lid
Bij omgevingsverordening worden in het belang van de bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland regels gesteld over:
regels in omgevingsplannen als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet; en
projectbesluiten als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, aanhef en onder a, onder 4°, van de wet.
De regels verzekeren in ieder geval dat de kwaliteit en oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan, dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk wordt behouden en dat, als binnen het natuurnetwerk activiteiten worden toegelaten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken of waarden van het natuurnetwerk, deze gevolgen tijdig worden gecompenseerd, zodanig dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk behouden blijven.
Art. 8.0a, tweede lid
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Art. 8.0b, eerste en tweede lid
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, anders dan een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang, zijn op de beoordeling van de aanvraag van overeenkomstige toepassing:
de regels van hoofdstuk 5;
op grond van artikel 2.22 van de wet gestelde regels over omgevingsplannen; en
op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 van de wet gegeven instructies over omgevingsplannen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd als:
de omgevingsplanactiviteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van een regel of instructie als bedoeld in het eerste lid;
de omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op een voorbeschermingsregel in het omgevingsplan; of
de omgevingsplanactiviteit het uitvoeren van een project waarvoor een projectbesluit is vastgesteld door een bestuursorgaan van de provincie of het Rijk belemmert.
Art. 8.0c, eerste en tweede lid
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang, zijn op de beoordeling van de aanvraag van overeenkomstige toepassing:
de regels van hoofdstuk 5;
op grond van artikel 2.22 van de wet gestelde regels over omgevingsplannen, voor zover die ook gelden voor een projectbesluit dat wordt vastgesteld door gedeputeerde staten; en
op grond van artikel 2.22 van de wet gestelde regels over een projectbesluit dat wordt vastgesteld door gedeputeerde staten, voor zover die strekken tot uitvoering van afdeling 7.2 of 7.3 en andere regels zijn dan de regels over omgevingsplannen, bedoeld onder b; en
op grond van artikel 2.34 van de wet gegeven instructies over omgevingsplannen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd als:
de omgevingsplanactiviteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van een regel of instructie als bedoeld in het eerste lid;
[…]
TAM-omgevingsverordening Noord-Brabant
Paragraaf 5.2.5 Natuur Netwerk Brabant
Artikel 5.30 Bescherming Natuur Netwerk Brabant
Een omgevingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:
strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken ;
bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken ; en
staat alleen bestaande bebouwing en bestaande gebruiksactiviteiten toe zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd.
Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
Als de inrichting en het beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een omgevingsplan vast overeenkomstig het eerste lid.
Artikel 5.31 Externe werking Natuur Netwerk Brabant
Een omgevingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, bepaalt in aanvulling op het Besluit activiteiten leefomgeving dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig artikel 5.37 Compensatie.
Op de overdraai van de wieken van een windturbine over het Natuur Netwerk Brabant, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Het eerste lid is niet van toepassing op een aantasting van het Natuur Netwerk Brabant door de verspreiding van stoffen in lucht of water.
Artikel 5.32 Maatwerk ontwikkelingen in Natuur Netwerk Brabant
Een omgevingsplan ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant kan in afwijking van Artikel 5.30, eerste lid, onder c, een ontwikkeling toelaten wanneer is voldaan aan de voorwaarden gesteld over:
nieuwe ontwikkelingen in het Natuur Netwerk Brabant, bedoeld in Artikel 5.33;
het nee, tenzij-principe, bedoeld in Artikel 5.34;
de saldobenadering, bedoeld in Artikel 5.35;
een ontwikkeling met beperkte gevolgen voor natuurwaarden als bedoeld in Artikel 5.36.
Het eerste lid is niet van toepassing op Natura 2000-gebied.
Artikel 5.33 Nieuwe ontwikkeling in het Natuur Netwerk Brabant
Een omgevingsplan ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant kan, in afwijking van Artikel 5.8, eerste lid, onder a, bepalen dat het is toegestaan kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurfunctie of het recreatieve medegebruik op te richten, als dat geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.
Een omgevingsplan ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant kan in afwijking van Artikel 5.8, eerste lid, onder a, een nieuwe gebruiks- of bouwactiviteit toestaan als:
het een deel van het Natuur Netwerk Brabant betreft dat door Stedelijk gebied loopt; en
de ontwikkeling geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.
Als er door het verrichten van een gebruiks- of bouwactiviteit als bedoeld in het eerste en tweede lid een verstoring of tijdelijke verstoring optreedt van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant, wordt deze verstoring waar mogelijk beperkt en wordt de resterende verstoring gecompenseerd met toepassing van artikel 5.37 Compensatie .
Een omgevingsplan kan bepalen dat een ontwikkeling binnen een omheind militair terrein is toegestaan als negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken zo veel als mogelijk worden beperkt en bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 5.37 Compensatie.
Een omgevingsplan kan in afwijking van Artikel 5.8, eerste lid, onder a, een windturbine toestaan in het Natuur Netwerk Brabant als is voldaan aan Artikel 5.52 Aanvullende regels voor windturbines in het Natuur Netwerk Brabant.

Voetnoten

1.Rb. Zeeland-West-Brabant 6 februari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:571.
2.Artikel 8 van het voormalige bestemmingsplan.
3.Zie onder A, van de bijlage bij artikel 1.1 van de Ow.
4.Via artikel 2.22 van de Ow.
5.ABRvS 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2221.
6.Artikel 5.8 van de Ow.
9.In deze beleidsregels heeft het college het voormalige kruimelbeleid van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voortgezet dat gold onder de Wabo.
10.De categorieën lopen van A tot en met D, waarbij A de lichtste categorie is. De richtlijn schrijft per categorie voor hoe participatie moet worden ingericht.
11.Artikel 7.4 van de Omgevingsregeling.