ECLI:NL:RBZWB:2025:3712

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/7882 en BRE 24/7884
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2025, worden de beroepen van een belanghebbende tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 15 en 18 november 2024 de bezwaren van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond en gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het beroep met zaaknummer 24/7884 niet-ontvankelijk is, omdat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag reeds had vernietigd uit coulance. Voor zaak 24/7882 oordeelt de rechtbank dat de belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij te goeder trouw handelde en dat hij niet de juiste parkeerbelasting heeft voldaan. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende zijn voertuig in een andere parkeerzone had geparkeerd dan waarvoor hij had betaald. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en handhaaft deze. De belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/7882 en BRE 24/7884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 november 2024 en 18 november 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting met aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer 1] op 15 november 2024 ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer 2] op 18 november 2024 gegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 10 juni 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Het voertuig met kenteken [kenteken] stond op 26 oktober 2024 omstreeks 18:51 uur en op 27 oktober 2024 omstreeks 09:29 uur stil aan de Nijverheidssingel te Breda.
2.1.
Tijdens een controle op voornoemde data en tijdstippen is door parkeercontroleurs geconstateerd dat te weinig parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Belanghebbende heeft op 7 november 2024 twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting ontvangen. Iedere naheffingsaanslag bestaat uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 61,65 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

Zaak BRE 24/7884
3. Alvorens de rechtbank toekomt aan een inhoudelijk beoordeling beoordeelt zij of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep met zaaknummer 24/7884 niet-ontvankelijk is en overweegt daartoe als volgt.
3.1.
Op grond van vaste rechtspraak ontbreekt procesbelang als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstiger positie (meer) kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele (bijkomende) rechterlijke beslissingen. [1]
3.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar op 18 november 2024 het bezwaar uit coulance gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Het beroep kan hierdoor voor belanghebbende niet tot een gunstiger resultaat leiden. Het beroep met zaaknummer 24/7884 zal daarom wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Zaak 24/7882
3.3.
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2024 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
3.4.
Niet in geschil is dat het voertuig van belanghebbende op 26 oktober 2024 geparkeerd stond aan de Nijverheidssingel te Breda en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
3.5.
Belanghebbende stelt dat ter plaatse onvoldoende duidelijk is dat sprake is van twee parkeerzones en dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Verder bestrijdt belanghebbende dat hij te weinig parkeerbelasting heeft voldaan.
3.6.
Volgens vaste rechtspraak kan het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid). Ook blijkt uit de rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie geldende parkeerregime. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht.
3.7.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat aan bovenstaand kenbaarheidsvereiste is voldaan. De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat aan de ene zijde van de weg zone 21896 geldt, terwijl aan de andere kant zone 21895 van toepassing is en dit ook middels verschillende borden aan beide zijden wordt aangegeven. Aangezien het voertuig van belanghebbende in zone 21895 geparkeerd stond, diende hij de parkeerbelasting te voldoen volgens het voor die zone geldende tarief. Het lag op de weg van belanghebbende om voorafgaand aan of bij aanvang van het parkeren te onderzoeken in welke zone hij parkeerde. Belanghebbende heeft dit niet of onvoldoende gedaan en daardoor voor de verkeerde zone betaald.
3.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat het voertuig van belanghebbende – ten minste – van 18:51 uur op 26 oktober 2024 tot en met 27 oktober 2024 09:29 uur geparkeerd stond op dezelfde plek. De rechtbank stelt vast dat voor zone 21895 een uurtarief geldt van € 2,30, terwijl bij een dagkaart van 24 uur voor de zone 21896 slechts € 7 parkeerbelasting is verschuldigd. Belanghebbende heeft dus, ondanks het kopen van een dagkaart voor zone 21896, te weinig parkeerbelasting voldaan. De rechtbank merkt daarbij op dat in geval de parkeerbelasting wordt nageheven het gebruikelijk is dat een forfaitair bedrag gelijk aan de verschuldigde parkeerbelasting voor een uur in rekening wordt gebracht. [2]
3.9.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat belanghebbende niet de intentie heeft gehad om te weinig parkeerbelasting te betalen, kan dit niet leiden tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag. De parkeerbelasting is een zogenoemde objectieve belasting, waarbij opzet, schuld en intentie geen rol spelen. Een naheffingsaanslag parkeerbelasting is niet meer dan het alsnog in rekening brengen van de verschuldigde parkeerbelasting en de gemaakte kosten voor de naheffing. Bovendien is één van de twee naheffingsaanslagen reeds uit coulance vernietigd door de heffingsambtenaar.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep in de zaak 24/7884 is niet-ontvankelijk.
4.1.
Het beroep in de zaak 24/7882 is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak 24/7882 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep in de zaak 24/7884 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 13 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878.
2.Artikel 234, derde lid, Gemeentewet.