ECLI:NL:RBZWB:2025:3713

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
BRE 25/1941
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de belastingrechter in geschil over openstaande bedragen en verrekening

Op 8 september 2021 is de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 vastgesteld. Deze aanslag is later verminderd bij beschikking van 18 december 2024. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de uitbetaling van bedragen en het openstaande bedrag, maar de rechtbank verklaart zich onbevoegd. De belastingrechter is niet bevoegd om te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet. Dit betekent dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen de ontvanger voor niet tijdig beslissen. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink op 13 juni 2025, en is openbaar gemaakt. Partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/1941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Procesverloop

1. Op 8 september 2021 is de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 met aanslagnummer [bsn] .H.96.01 (hierna: de aanslag IB/PVV 2019) vastgesteld.
1.1.
De aanslag IB/PVV 2019 is bij beschikking met dagtekening 18 december 2024 verminderd.
1.2.
Met dagtekening 21 december 2024 is een brief aan belanghebbende verzonden over een openstaand bedrag op de aanslag IB/PVV 2019.
1.3.
Belanghebbende heeft op 8 januari 2025, ontvangen bij de Belastingdienst op 9 januari 2025, bezwaar gemaakt. Dat bezwaar ziet op de uitbetaling van bedragen naar aanleiding van de beschikking van 18 december 2024 en het openstaande bedrag zoals staat in de brief van 21 december 2024.
1.4.
Belanghebbende heeft op 13 maart 2025 een ingebrekestelling gestuurd en vervolgens op 31 maart 2025 beroep ingesteld wegens het niet (tijdig) nemen van een beslissing op haar bezwaar.
1.5.
De rechtbank verklaart zich kennelijk onbevoegd. Daarom doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De belastingrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de IW. [1] Voor bepaalde besluiten is in de regelgeving een uitzondering gemaakt. De beslissing tot verrekening van bedragen of een brief over openstaande bedragen vallen niet onder een van de uitzonderingen. Omdat geen beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld, is het evenmin mogelijk om beroep in te stellen wegens niet tijdig beslissen door de ontvanger. Een geschil over verrekening van bedragen of over openstaande bedragen kan worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
2.1.
De belastingrechter is dus niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de verrekening of de openstaande bedragen. Belanghebbende heeft geen griffierecht betaald. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om griffierecht terug te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 13 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.