In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende, die op 29 september 2023 een auto had geparkeerd zonder de juiste parkeerbelasting te voldoen. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de belanghebbende een onjuist zonenummer had opgegeven, ondanks dat het juiste bedrag aan parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende gegrond, maar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het verzoek om proceskostenvergoeding terecht heeft afgewezen. Volgens artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht heeft een belanghebbende recht op vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase, indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onrechtmatigheid aan de zijde van de heffingsambtenaar, aangezien de verantwoordelijkheid voor het correct voldoen van de parkeerbelasting bij de belanghebbende ligt. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de heffingsambtenaar een fout heeft gemaakt die tot de naheffingsaanslag heeft geleid. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en krijgt de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.
Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de parkeerder om te controleren of de juiste parkeerzone is geselecteerd, ongeacht de informatie die door een parkeerapp wordt verstrekt. De rechtbank bevestigt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om na te gaan of een belastingplichtige per abuis voor een andere zone heeft betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.