Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 juni 2023, waarbij een aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 is opgelegd. De inspecteur had aan de belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.994. De belanghebbende betwistte de hoogte van de ingehouden loonheffing en stelde dat deze te laag was vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 15 mei 2025 behandeld, maar de belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de ingehouden loonheffing niet tot een te laag bedrag in aanmerking heeft genomen. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende in eerdere procedures over vergelijkbare aanslagen geen gelijk heeft gekregen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.