In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 25 juni 2024 tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 20 februari 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden en dat eiseres het UWV op 19 december 2024 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Het UWV had verzocht om een langere termijn, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat het gaat om een bezwaar en niet om een verzoek om herbeoordeling. De rechtbank oordeelt dat een termijn van vier weken redelijk is, gezien de omstandigheden van de zaak. Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50, omdat het UWV het griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.