ECLI:NL:RBZWB:2025:385

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/9699 en BRE 24/2518
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten UWV inzake WIA-uitkering en ZW-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2025, worden twee beroepschriften van eiser behandeld. Het eerste beroepschrift betreft de weigering van het UWV om eiser een WIA-uitkering toe te kennen, terwijl het tweede beroepschrift gericht is tegen de herstelverklaring van eiser voor zijn arbeid in het kader van de Ziektewet (ZW). De rechtbank oordeelt dat het onderzoek voorafgaand aan de besluiten van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. De geduide beperkingen en functies blijven in stand. Eiser is per 4 mei 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt bevonden, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank past het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep toe en concludeert dat de bij de WIA-beoordeling geduide functies ook op de datum van de ziekmelding geschikt zijn voor eiser. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt dat het UWV de WIA-uitkering en de ZW-uitkering terecht heeft geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/9699 en BRE 24/2518

uitspraak van 9 januari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Postma,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

UWV (kantoor Heerlen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepschriften van eiser. Het eerste beroepschrift betreft het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Dit beroepschrift betreft procedure BRE 23/9699. Het tweede beroepschrift is gericht tegen de herstelverklaring voor ”zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet (ZW). Dit betreft procedure BRE 24/2518.
1.1
Het UWV heeft in de procedure met kenmerk BRE 23/9699 bij besluit van
2 maart 2023 (primaire besluit I) geweigerd om per 4 mei 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit I van 7 augustus 2023 (bestreden besluit I) is het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. In de procedure BRE 24/2518 heeft het UWV bij besluit van 17 augustus 2023 (primaire besluit II) met ingang van
18 augustus 2023 de uitkering op grond van de ZW van eiser beëindigd. Met het bestreden besluit II van 22 januari 2024 (bestreden besluit II) heeft het UWV de bezwaren van eiser daartegen ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft in beide procedures op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (vergezeld door zijn echtgenote), zijn gemachtigde en mr. N. Regragui namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan de bestreden besluiten I en II heeft het UWV respectievelijk ten grondslag gelegd dat eiser per 4 mei 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat eiser geschikt is om het eigen werk naar de maatstaf van artikel 19 ZW te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV in het bestreden besluit I terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 4 mei 2022 en dat het UWV in het bestreden besluit II terecht per 18 augustus 2023 de ZW-uitkering heeft beëindigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is oorspronkelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor gemiddeld 38,03 uur per week. Voor dat werk is hij op 21 april 2010 uitgevallen door fysieke klachten. Per einde wachttijd heeft het UWV eiser geen WIA-uitkering toegekend, omdat eiser op dat moment duurzaam in aangepast werk bij de werkgever was gere-integreerd. In de loop der jaren heeft eiser de omvang van zijn werkzaamheden teruggebracht tot gemiddeld 26,29 uur per week. Bij besluit van 27 augustus 2018 heeft het UWV eiser een WW-uitkering met ingang van 3 september 2018 tot en met
2 september 2020 toegekend. Eiser heeft zich, vanuit de WW, op 17 december 2018 ziekgemeld en het UWV heeft eiser vanaf 18 maart 2019 een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 3 december 2019 heeft het UWV, na een eerstejaarsziektewetbeoordeling, de ZW-uitkering met ingang van 17 januari 2020 ingetrokken, omdat eiser op
16 december 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft zich vervolgens op
6 mei 2020, wederom vanuit de WW, ziekgemeld en het UWV heeft eiser vanaf
5 augustus 2020 een ZW-uitkering toegekend.
Op 28 januari 2022 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. In het primaire besluit I heeft het UWV de aangevraagde WIA-uitkering per 4 mei 2022 afgewezen, omdat eiser per einde wachttijd 30,83% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Eiser heeft zich op 20 maart 2023 ziekgemeld. In het bestreden besluit I heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard, omdat het UWV eiser per einde wachttijd voor 33,42% arbeidsongeschikt beschouwt. Eiser wordt nog geschikt geacht voor de volgende functies: Procesoperator voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271121), Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en Telefonisch verkoper (outbound, SBC-code 315173).
In het primaire besluit II heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser met ingang van
18 augustus 2023 ingetrokken, omdat het UWV voor het eigen werk van eiser uitgaat van de aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegde geduide functies en het UWV eiser per
18 augustus 2023 in staat acht een of meer van deze functies te verrichten. Ook tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit II heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de herstelverklaring met ingang van 18 augustus 2023 in stand gelaten.
3.3
Bij de beoordeling van het bestreden besluit I is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven. Bij de beoordeling van het bestreden besluit II stelt de rechtbank vast dat de in het kader van de in het bestreden besluit I geduide functies als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 ZW aangemerkt moeten worden.
Zijn de beperkingen in bestreden besluit I juist vastgesteld?
4. De bestreden besluiten, voor zover deze zien op de medische beoordeling, zijn gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
Bestreden besluit I
4.1
Voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit I heeft verzekeringsarts [naam 1] het dossier, inclusief alle van eiser ontvangen medische informatie, bestudeerd. Op 21 december 2022 heeft een telefoongesprek met eiser plaatsgevonden. Bij het psychisch onderzoekt constateert de verzekeringsarts geen bijzonderheden. Verzekeringsarts [naam 1] stelt als diagnoses artrose van de wervelkolom, carpometacapale I artrose en spanningsklachten. Verzekeringsarts [naam 1] overweegt dat eiser benutbare mogelijkheden heeft, maar dat hij aangewezen is op passende arbeid. Eiser is door de nek- en rugartrose beperkt voor werk met een verhoogd persoonlijk risico, trillingsbelasting, buigen, duwen/trekken, het maken van hoofdbewegingen, lopen, zitten, staan en gebogen werken. Ook is er sprake van beperkingen ter zake het hand- en vingergebruik, tillen/dragen, conflicthantering en sterk wisselende diensten.
In bezwaar heeft verzekeringsarts b&b [naam 2] medische informatie opgevraagd bij de behandelend orthopeed van eiser en het dossier bestudeerd. Verder heeft op 5 juni 2023 een spreekuur plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b constateert bij het psychisch onderzoek geen bijzonderheden. Bij het lichamelijk onderzoek is de cervicale wervelkolom van de nek niet drukpijnlijk. Er is geen sprake van bewegingsbeperkingen vanuit de nek, maar de uiterste standen zijn wel pijngevoelig. Bij het onderzoek van de rug, de bovenste en onderste extremiteiten constateert verzekeringsarts b&b [naam 2] geen bijzonderheden. Bij inspectie van de handen is aan beide zijden een zwelling aan de duimbasis zichtbaar, maar deze is niet pijnlijk bij palpatie. Aan de rechterpink neemt de verzekeringsarts b&b een swanneck deformiteit waar, waardoor de rechterduim en rechterpink elkaar niet kunnen aanraken. De knijpkracht van beide handen is duidelijk verminderd, maar eiser kan met beide handen een vuist en de bol- en cilindergreep maken en met de linkerhand kan hij de pengreep maken. Eiser geeft bij het onderzoek een doof gevoel op de vingertoppen van de duim, wijs en middelvinger van beide handen aan. Verzekeringsarts b&b [naam 2] overweegt dat eiser aangewezen is op fysiek lichter belastend werk en dat verzekeringsarts [naam 1] al grotendeels rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. De verzekeringsarts b&b ziet in bezwaar aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen ter zake de knijp- en grijpkracht, fijn motorische en repetitieve hand- en vingerbewegingen, de tastzin, het werken met toetsenbord en muis en het maken van schroefbewegingen. Eiser is verder sterk beperkt voor tillen en dragen, beperkt voor staan en zitten en licht beperkt voor lopen en klimmen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 juli 2023.
Bestreden besluit II
4.2
Verzekeringsarts [naam 3] heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gesproken tijdens het spreekuur van 11 augustus 2023. Voorafgaand aan dit spreekuur heeft de sociaal medisch verpleegkundige op verzoek van de verzekeringsarts op 13 juni 2023 nog met eiser gesproken. De verzekeringsarts constateert bij het psychisch onderzoek geen bijzonderheden. In overleg met eiser vindt geen lichamelijk onderzoek plaats, omdat eiser recent al door verzekeringsarts b&b [naam 2] lichamelijk is onderzocht. Verzekeringsarts [naam 3] stelt dezelfde diagnoses als verzekeringsarts [naam 1] . De verzekeringsarts overweegt dat er nog steeds sprake is van al langer bestaande klachten aan de handen, de nek en de rug en eveneens psychische klachten. De beperkingen hierdoor zijn gelijk aan de door verzekeringsarts b&b [naam 2] vastgestelde beperkingen.
In bezwaar heeft verzekeringsarts b&b [naam 4] eveneens het dossier bestudeerd, inclusief de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken tijdens het spreekuur op 19 januari 2024. Bij het psychisch onderzoekt stelt de verzekeringsarts b&b geen bijzonderheden vast en bij het lichamelijk onderzoek worden braces om beide duimbases waargenomen. Het opponeren is verminderd. De pen- en pincetgreep zijn aan beide zijden ongestoord en de cilindergreep is intact, met dien verstande dat de duim hierbij minder betrokken wordt. Verzekeringsarts b&b [naam 4] overweegt dat voor deze procedure beoordeeld moet worden of eiser wel of niet ongeschikt is voor het eigen werk. En het eigen werk bestaat uit de aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegde functies. Voor de rugklachten geldt dat eiser bekend is met discopathie ter hoogte van L4-L5 en dat op een röntgenfoto uit 2021 een, ten opzichte van 2019, geringe toename van de discopathie zichtbaar is, een en ander zonder klinische gevolgen. Voor de nekklachten geldt dat de neuroloog in 2017 een radiculair syndroom bij een kleine hernia heeft vastgesteld. Uit het dossier volgt dat eiser daar in 2019 minder last van heeft en uit de rapportage van verzekeringsarts b&b [naam 2] volgt dat de klachten niet zijn toegenomen. De fysiotherapie heeft voor de rug- en nekklachten kennelijk een stabiliserende werking. Voor wat betreft de handklachten is het verschil met einde wachttijd dat eiser nu ook overdag braces draagt en dat de duimbasis minder mobiel is geworden. Dat leidt niet tot toegenomen beperkingen, omdat de pen-, de pincet- en de cilindergreep nog steeds mogelijk zijn en de overige beperkingen per einde wachttijd gelijk zijn gebleven. Ter zake de psychische klachten is sprake van aanpassings-, acceptatie- en zingevingsproblemen door het werkloos raken en financiële zorgen, maar een en ander is vergelijkbaar met de beperkingen per einde wachttijd. Verzekeringsarts b&b [naam 4] ziet dan ook geen aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en dynamische handelingen aanvullende beperkingen aangenomen dienen te worden. Dat geldt ook voor beperkingen voor schrijven, vervoer, reiken, (frequent) reiken tijdens het werk, torderen en knielen/hurken. Door de brace kan eiser niet werken. De beperkingen zijn terug te voeren op slijtageklachten en die verergeren slechts. Een operatie aan de handen zou de pijn mogelijk kunnen verlagen, maar zorgt tegelijkertijd voor minder bewegingsvrijheid. Eiser overlegt in beroep diverse medische stukken, van onder meer zijn specialisten en psycholoog en berichten uit de media over de werkwijze van het UWV. De beoordeling is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en de beoordelingen zijn niet voldoende daadkrachtig gemotiveerd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de nek-, rug, handklachten en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep (medische) informatie ingediend van onder meer zijn radioloog, orthopeed, anesthesioloog, neuroloog en psycholoog. Deze informatie geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de informatie van de radioloog ziet op de eindsituatie van de rechterpink van eiser. Deze vinger is al jaren eerder behandeld. Uit de informatie van de orthopeed volgt dat eiser in 2021 is geadviseerd om handtherapie te gaan volgen en om de brace te dragen bij activiteiten waarbij eiser veel zijn linkerhand gebruikt. De beperkingen voor vervoer en een hoog handelingstempo zijn op de braces terug te voeren. Bij een second opinion onderzoek in juni 2023 blijkt dat eiser de brace overdag zo min mogelijk draagt. Professor [naam 5] adviseert om de brace vooral overdag te dragen. In de brief van oktober 2023 stelt professor [naam 5] dat eiser niet meer met de hand kan werken. Weliswaar verwijst eiser in zijn beroepsgronden en ter zitting meerdere malen naar deze informatie, maar naar het oordeel van de rechtbank is het aan de verzekeringsarts en niet aan professor [naam 5] om beperkingen voor arbeid te stellen. Ook is niet gebleken dat professor [naam 5] een arbeidsdeskundige is. De rechtbank hecht dan ook niet dezelfde waarde aan deze informatie die eiser hieraan hecht en het advies over een eventuele operatie aan de handen valt buiten de datum in geding van 4 mei 2022. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat de voor het bestreden besluit I vastgestelde beperkingen zijn vastgesteld aan de hand van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat eiser tijdens dat onderzoek aan beide handen een brace droeg.
De rechtbank leidt uit de informatie van de anesthesioloog en de neuroloog af dat in 2023 een geringe toename van discopathie ter hoogte van L4-L5 is waargenomen, maar hier zijn verder geen klinische gevolgen aan verbonden. De rechtbank kan verzekeringsarts b&b [naam 4] dan ook volgen in de overweging om hier geen extra beperkingen voor aan te nemen. Voor wat betreft de informatie van de psycholoog volgt uit het dossier dat deze informatie al de dossiers van beide zaken was opgenomen en ziet op een periode van voor de datum in geding [1] . Uit de terugkoppeling blijkt een lichte verbetering van de klachten. Er is bij de beoordelingen geen aanleiding gezien om een concentratiestoornis aan te nemen en de rechtbank kan dit oordeel volgen aan de hand van de onderzoeksbevindingen bij de psychische onderzoeken. Om die reden was er ook geen aanleiding om beperkingen aan te nemen voor klanten- en patiëntencontact. Eiser heeft zich vervolgens in september 2024 weer onder psychologische behandeling gesteld, maar dat valt buiten de datum in geding.
De overige informatie betreft enerzijds brieven van de behandelend sector die al in de dossier waren opgenomen – en ook door de verzekeringsartsen (b&b) in de beoordelingen zijn meegenomen – en anderzijds berichten uit diverse media over de op dit moment bij het UWV spelende problematiek. Voor zover eiser met deze informatie wil onderbouwen dat het onderzoek in zijn geval niet zorgvuldig genoeg is geweest, is die informatie te algemeen om die conclusie te dragen. Bovendien heeft in nagenoeg alle beoordelingen een lichamelijk onderzoek plaatsgevonden en zijn de geconstateerde bevindingen en aangenomen beperkingen vergelijkbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken dat de beperkingen van eiser in de FML van 10 juli 2023 zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de in bestreden besluit I aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Procesoperator voedingsmiddelenindustrie (Sbc-code 271121), Administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) en Telefonisch verkoper (Sbc-code 315173).
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat in alle functies de hele dag met de handen moet worden gewerkt en dat het hand-/vingergebruik een kenmerkende belasting is. Eiser beroept zich er verder op dat hij in het algemeen, door zijn concentratieproblematiek, slaap- en energietekort, niet in staat is om de functies te verrichten. Bij de functie Procesoperator voedingsmiddelenindustrie voert eiser aan dat het hanteren van toetsenbord en muis zijn beperkingen overschrijdt en dat de belasting bij het tillen van lichte en zware voorwerpen en het gebogen/getordeerd actief zijn te zwaar is. Tevens wijst eiser op het aanpakken en verplaatsen van dozen met twee handen met kracht, de grijpkracht bij het inpakken/verpakken van de koffiebonen en de repetitieve handelingen in combinatie met veel reiken.
Voor de functie van Administratief ondersteunend medewerker voert eiser aan dat de pen-, cilinder- en pincetgreep in deze functie voortdurend aan de orde zijn, dat regelmatig lichte voorwerpen gedragen moeten worden en dat voor de functie tweezijdige knijp- en grijpkracht nodig is. Bovendien wordt de functie grotendeels zittend uitgevoerd, wat een te zware statische belasting voor de rug vormt. Deze grond voert eiser ook aan bij de functie Telefonisch verkoper alsmede dat hij deze functie door zijn concentratieproblemen niet kan uitvoeren.
5.2
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Daarbij neemt de rechtbank, voor wat betreft de door eiser aangevoerde gronden bij de functie Procesoperator voedingsmiddelenindustrie, in aanmerking dat de beperkingen van het hand-/vingergebruik, de fijn motorische hand-/vingerbewegingen, de repetitieve hand-/vingerbewegingen, grijpkracht en de tastzin geen onderdeel zijn van de kenmerkende functiebelasting in deze functie. De belasting bij het hanteren van het toetsenbord en de muis valt binnen de vastgestelde belastbaarheid. Dat geldt ook voor de belasting met het gebogen en getordeerd werken. Voor de belasting bij de tilwerkzaamheden kan gebruik worden gemaakt van voorzieningen om de belasting van dit functieonderdeel te verlichten.
Bij de functie van Administratief ondersteunend medewerker geldt dat de belasting van de pen- en cilindergreep niet in de resultaat eindselectie is gesignaleerd. Voor wat betreft het tillen van voorwerpen heeft de arbeidsdeskundige b&b aangegeven dat de te tillen voorwerpen in delen getild/gedragen kunnen worden en er kan eventueel gebruik worden gemaakt van een voorziening om deze belasting te verminderen. De rechtbank kan deze redenering volgen. Dat geldt ook voor de onderbouwing met betrekking tot de grijp- en knijpkracht voor het bedienen van de perforator en de nietmachine. Dossiers kunnen ook met de ene hand op de andere worden geschoven. Verder gaat het hier om een kantoorfunctie met voldoende vertredingsmogelijkheden. Die vertredingsmogelijkheden zijn ook aanwezig bij de functie Telefonisch verkoper. De grond over de concentratieproblemen in deze functie wijst de rechtbank – onder verwijzing naar overweging 4.4 – af.
Naar het oordeel van de rechtbank mochten de in overweging 5. genoemde functies worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid in bestreden besluit I juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft
het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 mei 2022 heeft vastgesteld op 33,42%. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 4 mei 2022.
Het beroep tegen bestreden besluit II
7. Het bestreden besluit II heeft betrekking op het door eiser gestelde recht op een ZW-uitkering vanaf 20 maart 2023. Onder verwijzing naar de overwegingen 4.4 tot en met 6 van deze uitspraak stelt de rechtbank vast dat de in het kader van het bestreden besluit I geduide functies [2] aangemerkt moeten worden als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 23 december 2022 [3] een stappenplan opgenomen voor de manier waarop het UWV in een zaak als deze moet vaststellen of eiser – bij een ziekmelding na een eerdere WIA-beoordeling – geschikt is voor ‘zijn’ werk. De verzekeringsarts stelt als
stap ééneerst vast of naar aanleiding van de nieuwe ziekmelding de medische beperkingen van eiser sinds de WIA-beoordeling zijn toegenomen. Is dat niet het geval, dan zijn de bij de WIA-beoordeling geduide functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op de datum in geding geschikt voor eiser. Indien er wel sprake is van toegenomen beperkingen dient als
stap tweebeoordeeld te worden in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de bij de WIA-beoordeling geduide functies. Deze beoordeling is in beginsel beperkt tot een beoordeling van de medische geschiktheid voor de geduide functies. Als blijkt dat een of meer van de bij de WIA-beoordeling geduide functies door de toegenomen beperkingen niet langer geschikt blijken, dan zal het UWV, als
stap drie, moeten beoordelen of er van de oorspronkelijk geselecteerde functies tenminste drie geschikte functies met ieder ten minste drie arbeidsplaatsen resteren. Is dat niet het geval, dan is eiser arbeidsongeschikt op grond van artikel 19 van de ZW. Als er nog wel tenminste drie functies met ieder tenminste drie arbeidsplaatsen resteren, dan moet het UWV de mediane loonwaarde van die resterende functies vergelijken met het destijds vastgestelde maatmanloon. Indien die vergelijking uitwijst dat er onveranderd sprake is van tenminste 65% arbeidsgeschiktheid, dan is eiser niet arbeidsongeschikt in de zin van artikel 19 van de ZW.
7.1
De rechtbank leidt uit de rapportages van verzekeringsarts [naam 3] en verzekeringsarts b&b [naam 4] van respectievelijk 14 augustus 2023 en 19 januari 2024 af dat geen van deze verzekeringsartsen aanvullende beperkingen aanneemt ten opzichte van de FML van 10 juli 2023. Ook bij het bestreden besluit II is dus deze FML leidend. Dat betekent dus, onder verwijzing naar het in de vorige overweging uitgewerkte stappenplan van de CRvB, dat er geen aanleiding is om extra beperkingen aan te nemen ten opzichte van de beperkingen die aan het bestreden besluit I ten grondslag liggen. En dat brengt weer met zich mee dat de bij die beoordeling geduide functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op 20 maart 2023 geschikt zijn voor eiser. De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan de beoordeling van de tweede en derde stap uit het stappenplan. Het UWV heeft in het bestreden besluit II terecht de ZW-uitkering per 18 augustus 2023 (als toekomende datum na de beoordeling van het recht op ZW-uitkering) ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het UWV in het bestreden besluit I terecht de per 4 mei 2022 afgewezen WIA-uitkering in stand heeft gelaten en dat het UWV in het bestreden besluit II terecht niet is teruggekomen op de per 18 augustus 2023 ingetrokken ZW-uitkering. Omdat de beroepen ongegrond worden verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht van beide procedures niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit I en II ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 januari 2025 gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
Wet werk in inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Ziektewet (ZW)
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer de verzekerde – na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA of een EZWb – niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek meldt. Ziekengeld kan in zo’n geval worden geweigerd wanneer is voldaan aan de volgende twee, cumulatieve, voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb of WIA geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb of WIA vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb of WIA geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%. Daarbij is niet van belang of de oorspronkelijke functies ten tijde van de latere ziekmelding nog in het CBBS aanwezig zijn. Evenmin is van belang of die functies ten tijde van de nieuwe ziekmelding op onderdelen qua belasting en/of beloning inmiddels zijn gewijzigd. [4]

Voetnoten

1.De stukken betreffen de terugkoppeling over de periode van 29 april 2019 tot 18 februari 2020.
2.Deze functies zijn ook genoemd in rechtsoverweging 5.1 van deze uitspraak.
3.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.