ECLI:NL:RBZWB:2025:3859

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
BRE 22/1700
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake legesheffing door de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2024. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet correct was ingediend. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een brief van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, maar de rechtbank oordeelde dat de gemachtigde niet bevoegd was om namens de belanghebbende beroep in te stellen. De belanghebbende kwam in verzet tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde de brief van de heffingsambtenaar had ontvangen in zijn hoedanigheid als rechtsbijstandverlener en niet als vertegenwoordiger van de belanghebbende. Hierdoor was het beroep niet correct ingediend en bleef de eerdere uitspraak in stand. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen rechtens relevante spanning of frustratie had ervaren door de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2024 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep ziet op de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 maart 2022.
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Procesverloop

2. Bij brief met [kenmerk] heeft de heffingsambtenaar gemachtigde een brief verzonden waarin een mededeling legesheffing in verband met het opvragen van taxatieverslagen wordt gedaan. Gemachtigde ontvangt deze brief omdat hij als rechtsbijstandverlener diensten verricht op het gebied van gemeentelijke heffingen.
2.1.
Gemachtigde komt op 8 maart 2022 in bezwaar tegen de brief met [kenmerk]
[kenmerk].
2.2.
De heffingsambtenaar heeft op 17 maart 2022 uitspraak op bezwaar gedaan. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens de heffingsambtenaar de brief waartegen bezwaar wordt gemaakt geen besluit bevat.
2.3.
Gemachtigde heeft op 24 maart 2022 namens zichzelf beroep ingesteld.
2.4.
Gemachtigde laat op 30 maart 2022 weten dat hij beroep heeft ingesteld op eigen titel, maar dat hij beroep had in moeten stellen namens belanghebbende. Gemachtigde verzoekt om dit te wijzigen.
2.5.
De rechtbank heeft op 25 oktober 2024 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ingesteld door belanghebbende. Belanghebbende is niet gerechtigd om beroep in te stellen tegen die beslissing.
2.6.
Belanghebbende komt op 6 december 2024 in verzet tegen de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 25 oktober 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Belanghebbende is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar richt zich volgens belanghebbende in de uitspraak op bezwaar tot belanghebbende. Het dient voor rekening van de gemeente Waalwijk te komen dat zij onduidelijk is tot wie de uitspraak op bezwaar zich richt. De leges worden ook geheven in het kader van de procedure die gemachtigde namens belanghebbende voert.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De brief met [kenmerk] is duidelijk gericht aan gemachtigde zelf, als rechtsbijstandverlener, en niet in zijn hoedanigheid als vertegenwoordiger van belanghebbende. Gemachtigde heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Uit het bezwaarschrift blijkt niet dat gemachtigde heeft bedoeld om voor [belanghebbende] op te komen. Vervolgens heeft gemachtigde beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, en heeft hij de rechtbank geïnformeerd namens wie hij dat heeft gedaan. Uit de brief van 30 maart 2022 blijkt onmiskenbaar dat het beroep door de gemachtigde is ingediend namens belanghebbende.
3.4.
Gemachtigde heeft in verzet het (aanvullend) bezwaarschrift van belanghebbende over de WOZ-beschikking overgelegd. De rechtbank acht deze stukken voor deze procedure niet relevant. De stukken zien immers op de WOZ-beschikking en niet op de brief met de mededeling legesheffing.
Immateriële schadevergoeding
3.5.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Indien in een geval zoals dit, degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In zo’n geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden. [2]
3.6.
Nu belanghebbende niet gerechtigd was om beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2022, kan hij ook niet rechtens relevante spanning en frustratie hebben ervaren en daardoor immateriële schade hebben geleden. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

4. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 25 oktober 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
4.1.
De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
  • verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 20 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vgl. Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660.