Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 1 oktober 2024. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard met betrekking tot vermeende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2005 tot en met 2009. De belanghebbende was van mening dat de uitspraak op bezwaar niet correct was behandeld, omdat deze niet rechtstreeks aan hem was verzonden, maar aan zijn gemachtigde. De rechtbank heeft in deze uitspraak beoordeeld of de eerdere beslissing terecht was en of de inspecteur van de Belastingdienst de belanghebbende op de hoogte had moeten stellen van de uitspraak op bezwaar.
De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat wanneer een gemachtigde een bezwaarschrift indient, de communicatie in principe via de gemachtigde verloopt. De rechtbank oordeelt dat het voldoende is dat de uitspraak op bezwaar naar de gemachtigde is verzonden, en dat er geen verplichting is om deze ook aan de belanghebbende zelf te sturen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat vereisen. De rechtbank heeft geen dergelijke omstandigheden kunnen vaststellen en bevestigt dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.