ECLI:NL:RBZWB:2025:3891

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
BRE 25/2442 en 25/2444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet betalen griffierecht

Op 23 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 25/2442 en 25/2444. Verzoeker, die het niet eens is met de executie van zijn woning als gevolg van een lopend invorderingstraject, heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek betreft de WOZ-beschikking over de jaren 2020 en 2021 en de bijbehorende aanslagen onroerendezaakbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht van € 53,- niet tijdig is betaald. De griffier had verzoeker in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van de aangetekende brief te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief op 31 mei 2025 is bezorgd, maar verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd voldaan en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven. Hierdoor heeft de rechtbank besloten om het verzoek niet inhoudelijk te beoordelen en heeft zij de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 25/2442 en 25/2444

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk, de hefingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoeker. Verzoeker is het niet eens met de executie van de woning, dat als invorderingsmaatregel is opgelegd vanwege een lopend invorderingstraject. De beroepen zijn bij de rechtbank aanhangig en zien op de WOZ-beschikking over de jaren 2020 en 2021 voor het object [adres] in [plaats], alsmede de gelijktijdig opgelegde aanslagen onroerendezaakbelasting met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2].
1.1
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het griffierecht niet is betaald en het niet betalen niet verontschuldigbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In zaken als deze is het griffierecht € 53,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoeker het griffierecht tijdig betaald?
3.1.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 28 mei 2025 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 31 mei 2025 om 16:10 uur is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
3.2.
Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

4. De verzoeken zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de verzoeken niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.M. Rosta, griffier, op 23 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.