In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 januari 2025, wordt het verzoek van belanghebbende om de inspecteur van de belastingdienst te veroordelen in de proceskosten beoordeeld. Belanghebbende had eerder haar beroep ingetrokken tegen een besluit van de inspecteur van 22 december 2023, omdat er een buitengerechtelijke oplossing was gevonden. De rechtbank verzocht belanghebbende om een opgave van de gemaakte proceskosten, maar hierop werd niet gereageerd. De inspecteur meldde dat de werkgever in de loonaangifte over 2022 een verkeerde indicatie had aangevinkt, waardoor geen loonkostenvoordeel was verkregen. Uit coulance werd alsnog het loonkostenvoordeel toegekend, maar de inspecteur stelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenveroordeling voor de beroepsfase gegrond was, maar voor de bezwaarfase ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbende was tegemoetgekomen, wat een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase rechtvaardigde. De rechtbank wees erop dat de noodzaak om beroep in te stellen mede te wijten was aan de inspecteur, die al eerder op de hoogte was van de onjuiste indicatie in de loonaangifte. De rechtbank kende een vergoeding van € 453,50 toe aan belanghebbende voor de proceskosten, terwijl het verzoek voor de bezwaarfase werd afgewezen, omdat er geen sprake was van verwijtbare onrechtmatigheid van de inspecteur.
De uitspraak werd gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, in aanwezigheid van griffier mr. W. Dekkers, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De rechtbank benadrukte dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift kunnen indienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.