ECLI:NL:RBZWB:2025:39

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/1867
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake loonkostenvoordeel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 januari 2025, wordt het verzoek van belanghebbende om de inspecteur van de belastingdienst te veroordelen in de proceskosten beoordeeld. Belanghebbende had eerder haar beroep ingetrokken tegen een besluit van de inspecteur van 22 december 2023, omdat er een buitengerechtelijke oplossing was gevonden. De rechtbank verzocht belanghebbende om een opgave van de gemaakte proceskosten, maar hierop werd niet gereageerd. De inspecteur meldde dat de werkgever in de loonaangifte over 2022 een verkeerde indicatie had aangevinkt, waardoor geen loonkostenvoordeel was verkregen. Uit coulance werd alsnog het loonkostenvoordeel toegekend, maar de inspecteur stelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenveroordeling voor de beroepsfase gegrond was, maar voor de bezwaarfase ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbende was tegemoetgekomen, wat een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase rechtvaardigde. De rechtbank wees erop dat de noodzaak om beroep in te stellen mede te wijten was aan de inspecteur, die al eerder op de hoogte was van de onjuiste indicatie in de loonaangifte. De rechtbank kende een vergoeding van € 453,50 toe aan belanghebbende voor de proceskosten, terwijl het verzoek voor de bezwaarfase werd afgewezen, omdat er geen sprake was van verwijtbare onrechtmatigheid van de inspecteur.

De uitspraak werd gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, in aanwezigheid van griffier mr. W. Dekkers, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De rechtbank benadrukte dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift kunnen indienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. T.T.H.J.M. Smits),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van de inspecteur van 22 december 2023 over de beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein 2022 ([beschikkingsnummer]). Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken, omdat er een buitengerechtelijke oplossing is gevonden.
1.1.
De rechtbank heeft belanghebbende verzocht een opgave te doen van de gemaakte proceskosten. Belanghebbende heeft hier niet op gereageerd.
1.2.
De inspecteur heeft gereageerd op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De inspecteur heeft de rechtbank meegedeeld dat de werkgever in de loonaangifte over 2022 de verkeerde indicatie heeft aangevinkt in de loonaangifte. Hierdoor is in 2022 geen loonkostenvoordeel verkregen. Uit coulance is de inspecteur alsnog overgegaan tot het toekennen van het loonkostenvoordeel. De inspecteur stelt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen.
1.3.
De rechtbank heeft belanghebbende op 30 september 2024 in de gelegenheid gesteld om te reageren op het standpunt van de inspecteur met betrekking tot de proceskosten. Belanghebbende heeft hier niet op gereageerd.
1.4.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling voor de beroepsfase toe en voor de bezwaarfase af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2] Het betreft zowel de proceskosten in de beroeps- als in de bezwaarfase.
Is de inspecteur aan belanghebbende tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de inspecteur geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 31 januari 2024 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard. De inspecteur heeft vervolgens alsnog het loonkostenvoordeel toegekend. Hiermee is de inspecteur tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
Moet de inspecteur de proceskosten van belanghebbende vergoeden?
5.1
In geval van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoet gekomen, levert in beginsel niet een dergelijke bijzondere omstandigheid op [3] . Indien de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, kan wel gesproken worden van een bijzondere omstandigheid [4] .
5.2
De rechtbank is van mening dat de noodzaak om beroep in te stellen (mede) is te wijten aan de inspecteur. De inspecteur wist al ruim voor het nemen van de uitspraak op bezwaar dat de indicatie over het jaar 2022 onjuist was ingevuld in de loonaangifte. Belanghebbende heeft om die reden geen loonkostenvoordeel gekregen en bezwaar gemaakt. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom de inspecteur pas tegemoet is gekomen aan het bezwaar, nadat beroep is ingesteld. Het beroepschrift bevatte namelijk geen gronden. De inspecteur had dan ook in de bezwaarfase al tegemoet kunnen komen aan het bezwaar, waardoor een beroepsprocedure niet nodig zou zijn geweest. De noodzaak om beroep in te stellen is hierdoor niet uitsluitend te wijten aan de handelwijze van belanghebbende. Er zal voor de beroepsprocedure een proceskostenveroordeling worden uitgesproken.
5.3
Bij een verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar geldt dat wanneer wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar, er in beginsel van wordt uitgegaan dat sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid en reden bestaat om de gevraagde veroordeling uit te spreken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een kostenveroordeling achterwege moet blijven, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat van verwijtbare onrechtmatigheid van het in bezwaar bestreden primaire besluit geen sprake is [5] . De inspecteur stelt dat (de gemachtigde van) belanghebbende in de loonaangifte over het jaar 2022 de verkeerde indicatie heeft aangevinkt. Dit is de reden dat in eerste instantie geen loonkostenvoordeel is toegekend. Van verwijtbare onrechtmatigheid van de inspecteur ten aanzien van het primaire besluit is dan ook geen sprake. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank wijst het verzoek om veroordeling in de proceskosten voor de beroepsfase als kennelijk gegrond toe. Belanghebbende krijgt een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 (licht), omdat de werkzaamheden van de gemachtigde alleen zien op het indienen van een pro forma beroepschrift. De rechtbank wijst het verzoek voor het overige als kennelijk ongegrond af.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 6 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Zie CRvB 16 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX6776 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 april 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BM4411.
4.Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985.
5.Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.