ECLI:NL:RBZWB:2025:3985

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
02-222838-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs in een drugslab

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs, waaronder metamfetamine. De verdachte was betrokken bij het faciliteren van een drugslaboratorium door een ruimte te verhuren en voorzieningen te treffen voor de drugproducenten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de rechten van de verdachte, en verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte medeplichtig was aan de voorbereidingshandelingen en de productie van drugs, en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het internationale drugscircuit, en dat de veiligheid van de omgeving in het geding was door de activiteiten in het drugslab.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-222838-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. de Boorder, advocaat te ‘s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 13 en 14 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 26 juni 2025 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:samen met anderen ongeveer 20 gram metamfetamine en 4,3 kilogram metamfetaminetartraat heeft geproduceerd, dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad, dan wel dat hij hieraan medeplichtig is geweest;
feit 2:samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht gericht op de productie van BMK en metamfetamine, dan wel dat hij hieraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte door de handelwijze van het Openbaar Ministerie in zijn belangen is geschaad. Dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel tot bewijsuitsluiting met vrijspraak tot gevolg. De rechtbank begrijpt het pleidooi zo dat zij daartoe heeft aangevoerd dat sprake is van de navolgende vormverzuimen:
  • [getuige] is op enig moment ten onrechte als verdachte aangemerkt, met als gevolg dat hij bij zijn verhoor door de rechter-commissaris een beroep op zijn verschoningsrecht kon doen en de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen;
  • het Openbaar Ministerie heeft de belastende verklaring van [getuige] aantoonbaar niet kritisch onderzocht;
  • deze zaak maakt deel uit van een groter onderzoek dat al loopt vanaf 2020. De stukken over dit onderzoek zijn door het Openbaar Ministerie achtergehouden en daarmee is een onjuiste voorstelling van zaken gegeven.
Daarnaast is erop gewezen dat de redelijke termijn waarbinnen de feiten dienen te worden vervolgd is geschonden.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de orde is, omdat nog geen twee jaren zijn verstreken; gerekend vanaf het moment dat het drugslab is ontdekt tot de datum van de inhoudelijke behandeling van de zaak op zitting.
De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat [getuige] voor een bedrijf van verdachte aan de [adres] heeft gewerkt en dat hij alles eerlijk wilde vertellen. [getuige] gaf daarbij ook aan angst te hebben, want als er gelekt zou worden dan wist men dat dit van hem zou afkomen. Daarom moest hij eigenlijk zijn mond houden. Gelet op deze uitlatingen, waarbij hij zich zichzelf mogelijk zou gaan belasten heeft de officier van justitie besloten om [getuige] als verdachte aan te merken. Dit in het belang van een goede rechtsorde en van [getuige] zelf. Op die manier kon hem de cautie worden gegeven en kon hij een advocaat in de arm nemen.
Op basis van de verklaring van [getuige] is geen nader onderzoek verricht naar (onder meer) de telefoon van [getuige] , omdat de officier van justitie hiervoor geen aanleiding heeft gezien. Dat er mogelijk een onderliggend conflict tussen verdachte en [getuige] speelde en [getuige] geen aangifte zou hebben gedaan van zijn telefoon, doet geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige] over de rol van verdachte bij het drugslab. Eens te meer, nu [getuige] zijn verhaal over die rol niet groter maakt dan het is.
De officier van justitie heeft voorts uitgelegd dat hem niet bekend was dat het onderhavige onderzoek voortvloeide uit een groter onderzoek, totdat de verdediging hem daarvan bij de inhoudelijke behandeling op zitting in kennis stelde en stukken van Crimesite overlegde.
Hoewel het Openbaar Ministerie één en ondeelbaar is, betekent dit niet dat alle officieren van justitie van alle lopende strafrechtelijke onderzoeken in het land op de hoogte zijn. De officier van justitie heeft aangegeven dat een collega-officier die betrokken is geweest bij dat grotere onderzoek hem wel had moeten inlichten.
De officier van justitie bestrijdt dat het Openbaar Ministerie doelbewust informatie heeft achtergehouden, waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad. Hij stelt dat hij ontvankelijk is in de vervolging.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Voorzover de verdediging heeft willen betogen dat er door het Openbaar Ministerie is gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde alsook met het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM en dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 359a Sv is bepaald welke rechtsgevolgen de rechtbank kan verbinden aan de vaststelling dat in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Blijkens de wetsgeschiedenis zijn onder vormverzuimen ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie als rechtsgevolg van een vormverzuim slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De Hoge Raad heeft de toepassing van deze maatstaf als volgt verduidelijkt (ECLI:NL:HR:2020:1889, ECLI:NL:HR:2025:304):
De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de officier van justitie op grond van de door hem geschetste feiten en omstandigheden tot de conclusie komen dat [getuige] als verdachte kon worden beschouwd en dat er dus sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. [getuige] kwam dan ook een gerechtvaardigd beroep toe op zijn verschoningsrecht tijdens zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris. Aldus kan niet worden gezegd dat aan de verdedigingsrechten van verdachte tekort is gedaan.
Het is voorts aan het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar (vermeende) strafbare feiten. De keuzes die in dit verband worden gemaakt behoren ook tot het domein van het Openbaar Ministerie. Ter zitting legt de officier van justitie hierover verantwoording af. De rechtbank stelt vast dat hij dit heeft gedaan. Met deze uitleg en gezien de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de keuze om de verklaring van [getuige] niet nader te onderzoeken begrijpelijk is. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Voor wat betreft het “achterhouden van stukken” uit een ander onderzoek is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie weliswaar onzorgvuldig heeft gehandeld, nu de zaaksofficier er niet van op de hoogte was dat het onderhavige onderzoek voortvloeide uit een ander onderzoek in het oosten van het land, maar niet is gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces. De inbreuk heeft de procedure niet in volle omvang geraakt. De rechtbank beschikt over voldoende stukken om zich een oordeel te vormen.
Ten aanzien van het verweer over overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat er in eerste aanleg een eindvonnis wordt uitgesproken binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn start vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte op 5 september 2023 kan in deze zaak als een zodanige handeling worden opgevat. Het eindpunt is in dit geval de datum van de uitspraak in eerste aanleg van deze rechtbank: 26 juni 2025. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden.
Gelet op het bovenstaande is er geen sprake van een situatie waarin doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, zodat de verweren met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid worden verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor de feiten 1 en 2 primair. Hij acht daarentegen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de ten laste gelegde feiten, zoals onder de feiten 1 en 2 telkens subsidiair is ten laste gelegd.
Voor het uitgebreide standpunt wordt verwezen naar het ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten kan komen, omdat verdachte niet de wetenschap had van wat er zich afspeelde in het deel van het bedrijfspand dat hij had onderverhuurd. Daarnaast dient de verklaring van [getuige] van het bewijs te worden uitgesloten omdat de inhoud daarvan aantoonbaar onjuist is. De verdediging verzoekt verdachte integraal vrij te spreken.
Voor het uitgebreide standpunt van de verdediging wordt verwezen naar de ter zitting overgelegde schriftelijke pleitnotities.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Op 9 augustus 2023 is [medeverdachte 1] door de politie aangehouden voor het bezit van een blok hasj. In de door hem bestuurde personenauto werden naast de hasj onder meer een veiligheidsbril, lege flessen bio-ethanol en een tweetal Samsung telefoons aangetroffen. Er lagen tevens meerdere kledingstukken en schoenen in de auto, die volgens de betrokken verbalisanten sterk naar anijs roken. Een dergelijke geur is bij verbalisanten ambtshalve bekend als geur die in een drugslaboratorium waar synthetische drugs worden vervaardigd hangt. Ook werd een autosleutel van een Volkswagen met het [kenteken] gevonden.
Op één van de Samsung-telefoons werd een filmpje, gemaakt op 18 juli 2023, aangetroffen. Hierop is een loods met een in werking zijnd drugslaboratorium te zien, evenals een ruimte met een raam waarop een doek of poster is bevestigd met de tekst ‘ [B.V. 1] ’ (in spiegelbeeld). Een bedrijf met deze benaming bleek te zijn gevestigd aan de [adres] .
Op 10 augustus 2023 vond een doorzoeking plaats in het bedrijfspand aan de [adres] . Daarin werd een professioneel operationeel drugslab aangetroffen voor de productie van BMK en metamfetamine. Het lab was opgesplitst in verschillende ruimtes waar drugsgerelateerde goederen, zoals laboratoriumbenodigdheden, chemicaliën, afvalstoffen en eindproducten aanwezig waren. In de centrifugeruimte bevond zich circa 20 gram metamfetamine en in totaal circa 4,3 kg pasta, zijnde metamfetaminetartraat. Deze centrifugeruimte en ook de vries- en koelruimtes waren nog in opbouw. Vanuit de opslag/leefruimte in het lab was een doorgang of luik naar de naastgelegen hallen, waar onder meer valmatten en opblaasbare speeltoestellen lagen opgeslagen. In een andere direct vanuit het lab toegankelijke ruimte stonden tevens een aantal zeecontainers. In één van die containers stonden een grote en kostbare partij pre-precursoren, chemicaliën en verpakkingen welke in relatie staan tot de activiteiten in het aangetroffen laboratorium. Weliswaar was de metamfetamine productie al op kleine schaal in gang gezet, maar de aanwezige apparatuur en de grote hoeveelheden chemicaliën wijzen op een aanzienlijke vergroting van de capaciteit en productie. In totaal was er 526 liter BMK geproduceerd, die grotendeels in de voormelde container werd bewaard.
In het lab werd [medeverdachte 2] aangetroffen en aangehouden.
De betrokkenheid van verdachte bij het lab
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij dit drugslab. Uit de bewijsmiddelen leidt zij het volgende af.
In het bedrijfspand aan de [adres] was niet alleen [B.V. 1] gevestigd, maar ook (onder meer) [B.V. 2] . Voor beide bedrijven geldt dat [B.V. 3] de enig aandeelhouder is. Verdachte is de bestuurder en eigenaar van [B.V. 3] Zijn levenspartner [medeverdachte 3] heeft een volledige volmacht voor dit bedrijf. Het lab bevond zich in een deel van het pand dat door [B.V. 2] werd gehuurd. Dat deel werd echter per 19 mei 2023 onderverhuurd aan [naam 1] voor een bedrag van € 38.500,--, exclusief € 3.330,-- servicekosten per jaar. Daaraan ten grondslag ligt een huurovereenkomst. Verdachte heeft de onderhuur verzorgd. Ook heeft hij de in het lab aangetroffen toiletunit geregeld.
In de aanvoerruimte van het lab werd een toiletwagen met douche aangetroffen, die door verdachte was gehuurd. In de opslag/leefruimte van het lab werd een router gevonden met een SIM-kaart op naam van [B.V. 2] Op een door de politie gemaakte foto van diezelfde ruimte is te zien dat in een pop-up tentje een trui met de opdruk ‘ [tekst 1] ’ ligt. Dit is relateren aan één van de firma’s van verdachte.
Direct aangrenzend aan het lab waren opslagruimtes gesitueerd, die nog altijd in gebruik waren bij [B.V. 2] en niet waren onderverhuurd. Alle ruimtes waren vanuit het lab via het luik vrij te betreden. In één van deze ruimtes stonden meerdere zeecontainers en diverse opblaasbare toestellen. De politie trof in één van deze containers dozen en jerrycans met de volgende (pre-)precursoren aan: 300 liter BMK-olie, 175 kg natriumzout van BMK-glycidezuur en 275 kg ethylester PMK-glycidezuur. Deze chemicaliën kunnen allemaal worden gebruikt voor de (verdere) vervaardiging van synthetische drugs.
In dezelfde container lagen eveneens meerdere overalls met de opdruk ‘ [tekst 1] ’. Voor een van de containers stond een 200-liter vat dat methanol bevatte en was voorzien van gevaarsetiketten voor brandbare en giftige stoffen. In een ruimte naast de containers stond een vat met 200 liter zure BMK-vloeistof tussen stapels met in plastic verpakte valmatten van [B.V. 2] Opvallend is, dat soortgelijke geel/zwarte matten ook lagen in de opslag/leefruimte van het lab.
Daarnaast zijn er links te onderscheiden van verdachte naar medeverdachten die (directe) bemoeienis hebben gehad met het lab.
Zo is in beide telefoons van [medeverdachte 1] het telefoonnummer [telefoonnummer] van verdachte opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’. [medeverdachte 1] noemt zichzelf in zijn toestellen ‘ [bijnaam 2] ’ of ‘ [bijnaam 3] ’. [medeverdachte 1] en verdachte blijken onder meer op 31 juli 2023 en
9 augustus 2023 contact te hebben gehad. Op laatstgenoemde datum om 18.51 uur en 18.52 uur stuurde [medeverdachte 1] alias ‘ [bijnaam 3] ’ de volgende berichten naar verdachte:
“10 min”, “Kan je zo ff bij opslag komen”, “Joo ben je op kantoor?” De toon van dit bericht is amicaal, niet formeel wat ook geldt voor het tijdstip, namelijk gelegen buiten kantooruren.
De naam ‘ [bijnaam 3] ’ komt eveneens voor als contact in de werktelefoon die bij [medeverdachte 2] is aangetroffen. In zowel laatstgenoemde telefoon als die van [medeverdachte 3] komt het contact ‘ [bijnaam 4] ’ voor. [medeverdachte 3] had kennelijk naar dit contact namens verdachte een bericht gestuurd. ‘ [bijnaam 4] ’ wordt daarbij aangesproken als ‘ [bijnaam 5] ’.
Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 1] is voorts af te leiden dat hij niet alleen contact heeft gehad met verdachte, maar ook met [medeverdachte 4] .
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op berichten die op 10 augustus 2023 om 11.52 en 11.53 uur door een onbekend gebleven persoon naar verdachte zijn verzonden, inhoudende: “Maat nummer gaat eruit”, “wis alles van ons, “je ziet me vanmiddag”, “wis dit nummer alles oke”, “en als ik jou was met [tekst 2] zsm”.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft steeds ontkend wetenschap te hebben gehad van het drugslab. Hij had de ruimte, waarin later het lab bleek te zitten, onderverhuurd aan [naam 1] , die de ruimte zou aanwenden voor de opslag van ‘vinted’ spijkerbroeken. Verdachte heeft [naam 1] slechts twee keer gezien: bij de bezichtiging van de te verhuren ruimtes en bij het ondertekenen van het huurcontract. Verder zegt verdachte steeds contact te hebben onderhouden met de rechterhand van [naam 1] die hij kent als ‘ [bijnaam 2] ’. Verdachte vermoedde dat ‘ [bijnaam 2] ’ [medeverdachte 1] is en heeft dit ter zitting bevestigd. De toiletunit had verdachte zelf voor de onderhuurder geregeld, omdat hij niet wilde dat andere mensen dan zijn eigen personeel en de bezoekers van zijn bedrijven van de toiletten gebruik maakten en dat mensen daarvoor door het pand heen liepen.. Nu de onderhuurder prijs stelde op een toiletunit met warm water, maar er geen units te huur waren met een boiler zonder douche werd door verdachte een toiletunit met douche gehuurd. De kosten hiervoor bedroegen € 600,-- à € 700,-- per maand en werden door verdachte betaald. Het internet en een router voor de onderhuurder werden eveneens verzorgd door verdachte. De kosten voor de toiletunit en internet zouden worden verrekend met de servicekosten. De onderhuurder heeft geen huur of servicekosten betaald, alleen de waarborgsom van € 7.500,--. In de ten laste gelegde periode vonden diverse rondleidingen in het pand plaats met de politie, brandweer en de verhuurder. Zij hadden, net als verdachte zelf, niets gezien of gemerkt van een drugslab.
In de opslagruimtes van [B.V. 2] , waar ook de zeecontainers stonden, kwam verdachte eens in de twee weken en tijdens de rondleidingen.
Verdachte heeft aangegeven dat de berichten van 10 augustus 2023 over het wissen van berichten niet voor hem waren bedoeld en dat hij daaraan geen gevolg heeft gegeven.
De namen [bijnaam 4] en [bijnaam 3] zeggen hem niets. De eerdere aangehaalde berichten van
9 augustus 2023 afkomstig van [bijnaam 3] evenmin.
In juli 2023 had verdachte in verband met een uitbreiding van werkzaamheden een milieuvergunning aangevraagd en deze later ook weer ingetrokken.
Omdat verdachte op de eerste zittingsdag bij de behandeling van de feiten had aangegeven dat hij aan de hand van stukken zijn verklaring kon onderbouwen en een ander licht op de zaak zou kunnen werpen, overlegde hij op de tweede zittingsdag een aantal van die stukken. Dit betreffen stukken met betrekking tot de financiële toestand van [B.V. 4] en screenshots waaruit blijkt dat hij toestemming had van de verhuurder ‒ de heer [naam 2] namens [B.V. 5] ‒ om een deel van het pand onder te verhuren.
Verdachte heeft benadrukt dat hij geen financiële problemen kende en in die zin geen motief had om zich in te laten met de productie van verdovende middelen.
Het oordeel van de rechtbank
Het is een feit van algemene bekendheid dat voor de vervaardiging van synthetische drugs in een professioneel en grootschalig opererend drugslab en voor alle voorbereidingen daartoe meerdere personen worden ingeschakeld, maar niet meer dan strikt noodzakelijk. De locatie en het reilen en zeilen van het lab moeten immers geheim blijven om het risico op ontdekking door de politie of diefstal door concurrenten te voorkomen.
In dit licht slaat de rechtbank in het bijzonder acht op de omstandigheid dat spullen uit het lab zijn vermengd met spullen van (bedrijven van) verdachte. Spullen behorende bij het lab waren namelijk ook in de opslagruimte van [B.V. 2] aanwezig waartoe verdachte vrij toegang had en waar hij regelmatig kwam, en andersom lagen er spullen van een bedrijf van verdachte in het lab. Daarbij komt dat de meest kostbare chemicaliën in een container in de opslagruimte van [B.V. 2] werden bewaard. Deze feitelijke situatie verdraagt zich niet met het hiervoor genoemde feit van algemene bekendheid in het geval dat verdachte onwetend zou zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn naar het oordeel van de rechtbank nog andere aanwijzingen naar voren gekomen die duiden op wetenschap bij verdachte. De meest belangrijke en in het oog springende indicaties worden hierna besproken.
Verdachte heeft het belastende materiaal wat er tegen hem ligt gemotiveerd betwist. Ter onderbouwing hiervan heeft hij veel stukken overgelegd, waaruit volgens hem volgt dat hij juist geen wetenschap had van de aanwezigheid van het lab. Echter, een en een ander volgt niet zo eenduidig uit betreffende stukken en deze vormen ook niet steeds een onderbouwing van de ingenomen stellingen. Daar waar een aantal van zijn stellingen wel eenvoudig onderbouwd kunnen worden, ontbreekt er informatie.
Zo heeft hij geen (telefoon)gegevens overgelegd van [naam 1] en over hoe de onderhuur met hem tot stand is gekomen. Ook zijn geen facturen overgelegd aangaande de huur en de waarborgsom. Evenmin zijn documenten overhandigd met betrekking tot de door verdachte gestelde girale betaling van de waarborgsom door de onderhuurder. Verdachte heeft beweerd dat zijn bedrijven financieel gezond waren, waarbij het met name gaat om [B.V. 2] in deze zaak. Hij heeft echter alleen cijfers aangeleverd van [B.V. 4] , welk bedrijf in het procesdossier niet voorkomt. Verdachte heeft gesteld dat er, toen de ruimte al was onderverhuurd, in het pand rondleidingen plaatsvonden, maar hij heeft niet nader geconcretiseerd wanneer en in welke ruimtes dit is geweest. Weliswaar blijkt uit overgelegde berichten tussen verdachte en verhuurder [naam 2] dat politieagenten, een medewerker van een onderzoeksbureau en een persoon die een filmpje kwam maken het pand hebben bezocht of zouden bezoeken, maar die bezoeken zouden in april 2023 en mei 2023 al hebben plaatsgevonden, dus voordat het lab was ingericht of in werking was. In dit kader slaat de rechtbank tevens acht op het bericht dat [medeverdachte 3] namens verdachte naar ‘ [bijnaam 5] ’ moest sturen, waaruit blijkt dat verdachte op diezelfde dag twee keer bezoek van de politie in het bedrijfspand heeft gehad. De datum van dit bericht en van de twee bezoeken zijn niet bekend geworden, hetgeen ook geldt voor de ruimtes die verdachte in het pand aan de agenten heeft laten zien.
Daarnaast komt in de overgelegde communicatie tussen verdachte en [naam 2] niet naar voren dat toestemming is gegeven om de bewuste ruimtes onder te verhuren. Verdachte heeft evenwel op 14 maart 2023 om toestemming gevraagd, maar dit was voor andere ruimtes in het pand, namelijk die met een horecabestemming (de ‘ [activiteit 1] ’ en de ‘ [activiteit 2] ’).
Ten aanzien van de onderhuur heeft de rechtbank voorts meegewogen dat het onlogisch en merkwaardig is dat de onderhuurder nog geen huur of servicekosten heeft betaald en dat de huur voor de toiletunit (die door verdachte werd voldaan) samen met de kosten voor internet zouden worden verdisconteerd in de servicekosten. Vooral nu de jaarlijkse huur voor de toiletunit al meer dan twee keer zoveel bedraagt als de servicekosten. Nog daargelaten dat hiervan kennelijk niets op papier is gezet, dan zou verdachte, als zijn verklaring op waarheid zou berusten, zich op die manier financieel fors in de vingers snijden. Daarbij lijkt de huurprijs wel erg hoog voor de enkele opslag van tweedehands spijkerbroeken waarbij de rechtbank niet kan inzien dat daarvoor een toiletunit mét warm water nodig zou zijn. Dit past daarentegen wel bij de situatie van het aangetroffen lab waar mensen ook overnachtten. De onderhuur roept verder nog vragen op nu de huurder zich na het tekenen van de overeenkomst niet meer heeft laten zien en het document ook verschillende handtekeningen van [naam 1] bevat.
De omstandigheid dat verdachte [medeverdachte 1] kent als ‘ [bijnaam 2] ’ maar ‘ [bijnaam 2] ’ met hem communiceert met een andere, fictieve naam ‘ [bijnaam 3] ’ geeft eveneens te denken, nu verdachte daar kennelijk geen vraagtekens bij heeft geplaatst en zelfs zegt dat de naam [bijnaam 3] hem niets zegt.
Op 10 augustus 2023 werden berichten naar verdachte verzonden aangaande het wissen van zijn telefoongegevens. Dit gebeurde op de dag van de ontdekking van het lab, vlak voor de inval. De rechtbank leest in deze berichten dat al het berichtenverkeer tussen verdachte en anderen, dat als bewijs zou kunnen dienen, direct moest worden verwijderd alsmede het telefoonnummer waarmee het bericht is verzonden. Expliciet wordt daarbij ook het contact met ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd. Dat verdachte zegt dat die boodschap nog nooit heeft gezien en dus waarschijnlijk niet voor hem was bedoeld, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Hierbij geldt met name dat verdachte persoonlijk wordt aangesproken met “maat” en er wordt gezegd “ik zie je vanmiddag”. Bovendien is het niet aannemelijk dat iemand uit een drugsorganisatie dergelijke berichten willekeurig verstuurt, gezien de geheimhouding die zij nastreeft.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van begin af aan wetenschap heeft gehad dat in het deel van het pand dat hij, middels zijn bedrijf, onderverhuurde een drugslab zou worden opgezet en dat hierin ook daadwerkelijk drugs zouden worden vervaardigd.
Overigens bevestigt [getuige] , die voor [B.V. 3] heeft gewerkt, dat verdachte wist van het lab. [getuige] heeft verklaard dat [B.V. 3] financieel in zwaar weer verkeerde en schulden moest afbetalen. In april 2023 vertelde verdachte aan [getuige] dat hij iets illegaals ging doen als laatste redmiddel, nadat hij eerder tevergeefs had geprobeerd om op legale wijze aan geld te komen. “Een grote bende ging iets vervaardigen”, had verdachte tegen [getuige] gezegd. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervóór is aangehaald, acht de rechtbank de verklaring van [getuige] , anders dan door de verdediging is betoogd, op dit punt geloofwaardig. Uit het voorgaande volgt tevens dat het verweer dat de verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs wordt verworpen.
Conclusie
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de bijdrage die verdachte aan het drugslab heeft geleverd uit meer heeft bestaan dan het ter beschikking stellen van ruimtes en het regelen van enkele min of meer daarbij behorende diensten ten behoeve van de productie van synthetische drugs. Er is naar het oordeel van rechtbank onvoldoende bewijs om vast te stellen dat de rol van verdachte daarmee van voldoende gewicht is geweest in de zin van actieve betrokkenheid bij het productie proces zelf om anderszins een nauwe en bewuste samenwerking met anderen aan te nemen. Verdachte wordt dan ook van het hem primair verweten medeplegen vrijgesproken.
Door een gedeelte van de loods ter beschikking te stellen (en daarvoor een toiletunit en router met internet te regelen), terwijl hij wist dat de ruimtes zouden worden gebruikt voor een drugslab, had verdachte een faciliterende rol, zodat de subsidiaire variant, de medeplichtigheid, wel kan worden bewezen. In dit verband is het niet eens noodzakelijk dat verdachte als medeplichtige op de hoogte was van de precieze wijze waarop de strafbare feiten zouden worden begaan.
Nu verdachte gelegenheid en middelen heeft verschaft, hebben ook de betreffende voorbereidingshandelingen alsmede de productie van metamfetamine en metamfetaminetartraat kunnen plaatsvinden.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
feit 1 subsidiair:
[medeverdachte 1] en
anderepersonen
in de periode van01 juni 2023 tot en met 10 augustus 2023 te Breda,
opzettelijk hebben bereid en bewerkt
- ongeveer 20 gram metamfetamine
- ongeveer 4,3 kilogram pasta, metamfetaminetartraat
, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode 01 juni 2023 tot en met 10 augustus 2023 te
Bredaopzettelijk gelegenheid
en middelen heeft verschaft
en opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die personen
(productie en/of opslag)ruimte(n) en
hardware ter beschikking te stellen;
feit 2 subsidiair:
[medeverdachte 1] en
anderepersonen
in de periode van01 juni 2023 tot en met
10 augustus 2023 te Breda ,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en)
bevattende Benzylmethylketon (BMK) en/of Metamfetamine, in elk
geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte
en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben hij en zijn mededaders
opzettelijk daartoe;
(onderde(e)l(en) van) een in werking zijnde productieopstelling,
bedoeld voor de productie van Benzylmethylketon (BMK) en/of
Metamfetamine en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en)
(laboratorium)benodigdheden en/of hardware voorhanden gehad,
waaronder:
één of meerdere gemodificeerde industriële reactieketel(s) met
roermotor en roerwerk, inhoud circa 1.000 liter en/of één of meerdere
gemodificeerde industriële reactieketel(s) met roermotor en roerwerk,
inhoud circa 2.050 liter en/of vacuümdestillatieopstelling bestaande
uit één of meerdere zelfbouw destillatieketel(s), destillatiebuis,
opvangtank(s) en vacuümpomp(en) en/of diverse geschakelde 1.000
liter IBC’s, koolstoffilters en luchtafzuigers ten behoeve van het
verwijderen van dampen-geur en/of 3 gaswassers, industrieel ontwerp
en/of 2 verwarmingsmantels met bijbehorend glaswerk, inhoud 20 en
50 liter en/of 8 centrifuges en/of 2 vriezers en/of 15 metalen pannen in
de maat van 50 t/m 100 liter en/of diverse gasbranders en gasflessen
en/of vacuüm en vloeistofpompen en/of maatbekers, teilen, emmers
e.d.;
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden
gehad, waaronder (ongeveer):
BMK-glycidezuur en/of Natriumzout van BMK-glycidezuur en/of
Methylamine-methanol mengsel en/of Natriumboorhydride en/of
Kwik(II)chloride en/of Mierenzuur en/of Fosforzuur en/of Zoutzuur
en/of Wijnsteenzuur-L en/of Caustic Soda en/of Methanol en/of
Aceton;
tot het plegen van welke misdrijven verdachte in
de periode 01 juni 2023 tot en met 10 augustus 2023 te Breda,
opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft
en opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die personen
(productie en/of opslag)ruimte(n) en
hardware ter beschikking te stellen.
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, zijn telkens in de tweede regel van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde weggevallen ‘(in) de periode van’.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Tevens heeft de rechtbank in de tweede regel van beide feiten het woord ‘andere’ toegevoegd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij een geldboete van € 15.000,-- gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals dat hij zijn bedrijven is kwijt geraakt en de afgelopen jaren gebukt gaat onder de verdenking die ook grote publiciteit heeft gekregen. Tevens wordt verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte is medeplichtig aan het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie op grote schaal van BMK en metamfetamine. Ook is hij medeplichtig aan de productie van ongeveer 20 gram metamfetamine en 4,3 kilogram metamfetaminetartraat. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft de drugsproducenten gefaciliteerd door hen een ruimte (onder) te verhuren, zodat daar een druglaboratorium kon worden ingericht. Daarnaast heeft hij voor hen een toiletunit met douche en een router geregeld.
Verdachte heeft door het ter beschikking stellen van een productieruimte voor de vervaardiging van synthetische drugs een onmisbare bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Dit is een wereld van georganiseerde ondermijnende criminaliteit en maatschappelijke ontwrichting, waarin intimidatie, zwaar geweld, corruptie en witwaspraktijken aan de orde van de dag zijn. Alles lijkt voor de criminele organisaties geoorloofd om de gigantische financiële belangen in de drugshandel en -productie te beschermen.
Daarnaast brengen de chemische processen bij de vervaardiging van synthetische drugs ernstige veiligheidsrisico’s met zich mee, omdat die veelal worden uitgevoerd door
‘laboranten’ zonder voldoende kennis en deskundigheid. Soortgelijke risico’s gelden eveneens voor de ongecontroleerde opslag van chemicaliën die nodig zijn voor de productie. Het gevaar voor brand en ontploffingen voor omliggende panden en omwonenden is daarbij aanzienlijk en heeft zich helaas al meermalen verwezenlijkt.
Verder wordt met het dumpen van drugsafval in de natuur forse schade toegebracht aan het milieu en zijn de kosten die de samenleving voor het opruimen van deze chemische afvalstoffen moet ophoesten immens.
De rechtbank heeft tevens oog voor de gebruikers van metamfetamine ofwel crystal meth.
Het is algemeen bekend dat chrystal meth extreem verslavend is en dat het gebruik ervan een destructieve uitwerking kan hebben. Daarbij komt dat verslaafden hun drugsgebruik veelvuldig bekostigen door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor anderen schade en overlast ondervinden.
Door zich in te laten met genoemde misdadige praktijken heeft verdachte kennelijk op een makkelijke manier geld willen verdienen om zijn financiële positie te verbeteren en kennelijk was dit zijn enige drijfveer. Hij heeft tegelijkertijd onvoldoende stil gestaan bij alle negatieve effecten voor anderen, voor de maatschappij.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen, voor zover die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit onder meer blijkt dat hij recent nog is veroordeeld, namelijk op 26 september 2024, voor andersoortige feiten. Nu deze zaak hierbij meegenomen had kunnen worden, zal de rechtbank rekening houden met de in dat geval geldende samenloopbepalingen.
De strafoplegging
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens wil zij een stevig signaal afgeven dat ook de mensen die een faciliterende rol spelen bij een drugslab, zoals verdachte, niet met een milde straf wegkomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, mede gezien de omvang en professionele aard van het drugslab en het aandeel dat verdachte heeft gehad. De rechtbank komt op dezelfde gevangenisstraf uit als die door de officier van justitie is gevorderd. Zij ziet echter geen aanleiding om verdachte tevens tot een geldboete te veroordelen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan
8 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De verdediging heeft verzocht daartoe niet over te gaan.
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst voor onbepaalde tijd. Daaraan lag een beoordeling ten grondslag waarbij de rechtbank de belangen van de samenleving en van verdachte heeft afgewogen en waarbij de belangen van verdachte op dat moment dienden te prevaleren. De rechtbank heeft kennis genomen van de persoonlijke belangen en die bij de beoordeling betrokken. Ten aanzien van het belang van de samenleving overweegt de rechtbank dat zij verdachte schuldig acht aan ernstige strafbare feiten en dat aan hem een forse gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Dit vonnis is echter nog niet onherroepelijk nu de mogelijkheid van hoger beroep nog openstaat. Gelet hierop en gezien het feit dat verdachte zich tijdens zijn schorsing aan de voorwaarden heeft gehouden, ziet de rechtbank geen aanleiding om de schorsing op te heffen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 48, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd
met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 subsidiair:medeplichtigheid aan medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde
lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen door voorwerpen,
vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd
zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 juni 2025.