ECLI:NL:RBZWB:2025:3997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/11853 en 23/11854
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en inkomstenbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, gebaseerd op een bijdrage-inkomen van € 30.878, en een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen van € 26.292. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en stelt vast dat belanghebbende correct is uitgenodigd voor de zitting, maar niet is verschenen. De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk is, maar dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht is uitgegaan van de juistheid van de ingediende aangifte van belanghebbende. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/11853 en 23/11854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 30.878. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 39 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.292. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 112 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 26 februari 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 26 februari 2025 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is en of de aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is en dat de aanslagen niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende dient op 21 februari 2023 de aangifte IB/PVV 2021 in. Zij geeft een verzamelinkomen aan van € 26.292 bestaande uit een resultaat uit overige werkzaamheden van € 30.878 en inkomsten eigen woning van negatief € 4.586.
3.1.
De inspecteur legt met dagtekening 8 april 2023 de definitieve aanslag IB/PVV 2021 op. Hij stelt het verzamelinkomen overeenkomstig de aangifte vast op € 26.292.
3.2.
De inspecteur legt met dagtekening 8 april 2023 de aanslag Zwv 2021 op. Hij stelt het bijdrage-inkomen overeenkomstig de aangifte vast op € 30.878.
3.3.
Belanghebbende dient op 20 mei 2023 een bezwaarschrift in en geeft daarbij aan dat zij nog iets moet aanvullen en/of wijzigen in de aangifte waardoor deze lager zal uitvallen.
3.4.
Belanghebbende dient op 18 juli 2023 een herziene aangifte IB/PVV 2021 in. Zij geeft daarbij een verzamelinkomen aan van € 16.742 bestaande uit een resultaat uit overige werkzaamheden van € 21.328 en inkomsten eigen woning van negatief € 4.586.
3.5.
De inspecteur verzoekt belanghebbende op 21 augustus 2023 en 19 september 2023 om meer informatie te verstrekken over het lagere resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur stuurt met dagtekening 13 oktober 2023 een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar, waarbij hij onder meer aangeeft geen reactie te hebben ontvangen op zijn verzoeken om informatie. Hij geeft belanghebbende de mogelijkheid om de gevraagde informatie vóór 27 oktober 2023 aan te leveren.
3.6.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 november 2023 wijst de inspecteur het bezwaar van belanghebbende af. Hij geeft daarbij aan geen inhoudelijke reactie van belanghebbende te hebben ontvangen.

Motivering

Is het beroep ontvankelijk?
4. De inspecteur stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend en de gronden van het beroep niet in het beroepschrift zijn vermeld.
4.1.
De inspecteur heeft op 3 november 2023 uitspraak op bezwaar gedaan. Uit de administratie van de rechtbank volgt dat het beroepschrift van belanghebbende op 14 december 2023 en dus binnen de beroepstermijn is ingediend.
4.2.
De inspecteur heeft de herziene aangifte – waarin belanghebbende een lager resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangegeven – als motivering van het bezwaar aangemerkt. Belanghebbende schrijft in haar beroepschrift dat zij het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. De rechtbank begrijpt de gronden van het beroep daarom aldus dat belanghebbende het niet eens is met het vastgestelde resultaat uit overige werkzaamheden. Het beroepschrift bevat daarmee de gronden van het beroep.
4.3.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk.
Is het resultaat uit overige werkzaamheden te hoog vastgesteld?
5. Belanghebbende stelt – naar de rechtbank begrijpt – dat het resultaat uit overige werkzaamheden te hoog is vastgesteld. De inspecteur stelt dat de aanslag IB/PVV 2021 en de aanslag Zvw 2021 zijn opgelegd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte, dat de inspecteur mocht uitgaan van de juistheid van die aangifte en geen reden had om aan de aangifte te twijfelen. De bewijslast dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld rust op belanghebbende, aldus de inspecteur.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet van de inspecteur kan worden verlangd dat hij bewijs moet leveren van de juistheid van in de aangifte opgenomen gegevens, indien een belastingplichtige bezwaar maakt tegen een aanslag die overeenkomstig de ingediende aangifte is opgelegd. [2] Het is dan ook aan belanghebbende om de feiten aannemelijk te maken waaruit volgt dat de aanslag IB/PVV 2021 en de aanslag Zvw 2021 te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase ondanks meerdere verzoeken van de inspecteur geen concrete informatie overgelegd met betrekking tot het in de herziene aangifte opgenomen resultaat uit overige werkzaamheden (zie 3.5 en 3.6). Ook in de beroepsfase heeft belanghebbende die informatie niet overgelegd. Daarmee heeft belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Het beroep slaagt niet.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 26 juni 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vgl. Hoge Raad 10 februari 1960, ECLI:NL:HR:1960:AY0574, BNB 1960/81.