ECLI:NL:RBZWB:2025:4061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
24/4293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor het plaatsen van palen en draden in de appelteelt

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de omgevingsvergunning voor het plaatsen van palen en draden in de appelteelt. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J.A. Rollé, was van mening dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk de omgevingsvergunning ten onrechte had verleend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 juni 2025, waarbij ook de vergunninghouder en diens gemachtigde mr. drs. J.L.J.M. van de Mortel aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de palen en draden niet als teeltondersteunende voorziening (TOV) in de zin van het bestemmingsplan kunnen worden aangemerkt. Eiseres voerde aan dat de constructie noodzakelijk was voor de appelteelt, maar de rechtbank concludeerde dat de voorzieningen niet bijdragen aan de verbetering van de productie of arbeidsomstandigheden, zoals vereist in de definitie van een TOV. De rechtbank stelde vast dat de palen en draden enkel dienden ter ondersteuning van de appelbomen en niet voor gewasgeleiding of andere doeleinden die onder de TOV-definitie vallen.

Het college had de vergunning terecht verleend, aangezien de constructie voldeed aan de bestemmingsplanregels en geen strijd met het bestemmingsplan opleverde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekende dat de omgevingsvergunning in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.A. Rollé),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk

(gemachtigde: mr. P.H.C. van Meerten).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [de vergunninghouder] uit [plaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. drs. J.L.J.M. van de Mortel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college terecht de omgevingsvergunning voor het plaatsen van palen en draden in stand heeft gelaten. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de palen en draden niet als teeltondersteunende voorziening in de zin van het bestemmingsplan zijn aan te merken. Het college heeft het bezwaar dus terecht ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 27 maart 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het plaatsen van palen en draden. Met het bestreden besluit van 15 april 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college, de vergunninghouder en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep zijn partijen verdeeld over de vraag of de door het college verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van palen en draden terecht in stand is gelaten. Meer specifiek gaat het om de vraag of deze constructie moet worden aangemerkt als een teeltondersteunende voorziening (TOV) en, zo ja, of deze dan volgens het bestemmingsplan is toegestaan. De rechtbank beoordeelt eerst of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, voordat zij toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het besluit.

Is eiseres belanghebbende?

4. Vergunninghouder heeft ter zitting betwist dat eiseres belanghebbende is bij het bestreden besluit. Volgens hem ligt het perceel waarop de vergunde constructie is geplaatst op ongeveer 100 meter van de woning van eiseres en bevindt het zich schuin tegenover haar perceel. Ook wordt het zicht op de boomgaard belemmerd door begroeiing en een brede sloot. Gezien deze omstandigheden stelt vergunninghouder dat eiseres geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de vergunde activiteit. Het college heeft zich hierover niet uitdrukkelijk uitgelaten, maar heeft verklaard dat hij eiseres bij de besluitvorming het voordeel van de twijfel heeft gegeven en haar om die reden als belanghebbende heeft aangemerkt.
5. De gemachtigde van eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres wel degelijk belanghebbende is. Daarbij heeft hij gewezen op de eerdere beoordeling van deze rechtbank in de procedure over de omgevingsvergunning voor de vergelijkbare constructie (fase 1) op een ander deel van het perceel van vergunninghouder. [1]
6. Een belanghebbende is degene van wie het belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [2] Volgens vaste rechtspraak [3] is in beginsel sprake van belanghebbendheid als iemand rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die door het besluit mogelijk wordt gemaakt. Daarbij geldt het criterium van ‘gevolgen van enige betekenis’ als correctie: als de gevolgen voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene te gering zijn, ontbreekt een persoonlijk belang en onderscheidt betrokkene zich onvoldoende van anderen. Voor de beoordeling of sprake is van gevolgen van enige betekenis kijkt de rechtbank naar factoren zoals de afstand tot, het zicht op, de planologische uitstraling van en eventuele milieugevolgen van de activiteit (zoals geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico). Deze factoren worden zo nodig in samenhang beoordeeld. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de gevolgen kunnen van betekenis zijn.
6.1.
In dit geval staat vast dat eiseres woont aan de [adres 1] , op een afstand van ongeveer 60 tot 100 meter van het perceel van vergunninghouder aan de [adres 2] . Niet in geschil is dat dit perceel schuin tegenover haar woning ligt. Vergunninghouder heeft ter zitting aangevoerd dat het zicht op het perceel wordt belemmerd door onder meer begroeiing en een sloot. De rechtbank constateert echter dat sprake is van een relatief korte afstand tot het perceel van vergunninghouder en een constructie met een hoogte van circa 2,30 meter. Ook als de begroeiing het zicht gedeeltelijk beperkt, acht de rechtbank het – mede gezien seizoensinvloeden – aannemelijk dat eiseres (ten minste gedeeltelijk) zicht heeft op het bouwwerk.
6.2.
Gelet op de afstand, het (deels) zicht en de ruimtelijke uitstraling acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres gevolgen van enige betekenis ondervindt. Zij is daarom belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Welke wet- en regelgeving is van toepassing op deze aanvraag?
7. Nu eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, beoordeelt de rechtbank het besluit van het college om de verleende omgevingsvergunning in stand te laten. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Die wet is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. Dit betekent dat de Wabo in dit geval van toepassing blijft.
8.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het relevante toetsingskader?
9. Vergunninghouder is eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] , gelegen aan de [adres 3] (hierna: de percelen). Op de percelen van vergunninghouder is bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente [plaats] van toepassing. De percelen hebben de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Openheid en natuurwaarden’ en de functie-aanduiding ‘Specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogels’. Op het perceel met nummer [perceel 1] bevindt zich een bouwvlak.
9.1.
Voor het plaatsen van de palen en de draden is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een vergunning benodigd voor het bouwen van een bouwwerk. [4] Het college dient de aanvraag te toetsen aan de weigeringsgronden en verleent de vergunning indien daar geen strijd mee is. [5]
9.2.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen mag niet worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. [6] In dit geval gaat het om een bouwwerk buiten het bouwvlak. Volgens het bestemmingsplan zijn voor het gebied buiten het bouwvlak alleen bepaalde categorieën bouwwerken toegestaan. [7] Voorzieningen die niet onder die toegestane categorieën vallen, zijn in beginsel in strijd met het plan, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. [8]
Wat zijn de standpunten van partijen over de kwalificatie van de constructie?
10. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat de palen- en dradenconstructie geen TOV is. Volgens haar ondersteunt de constructie op meerdere manieren de appelteelt: door het overeind houden van de bomen, het begeleiden van takken en het voorkomen van schade aan het fruit. Zonder deze voorzieningen is de appelteelt volgens eiseres niet mogelijk. Daarnaast verbeteren de voorzieningen volgens haar de arbeidsomstandigheden doordat zij fysieke belasting bij onderhoud en oogst beperken. Ter onderbouwing van haar uitleg heeft zij gewezen op het provinciale beleid van Noord-Brabant uit 2007 en het gemeentelijk beleid van Someren uit 2018, waarin steunmateriaal voor fruitteelt als TOV is aangemerkt. Volgens haar had het college bij de uitleg van de planregels mede bij deze beleidsstukken aansluiting moeten zoeken.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de palen en draden niet het doel hebben om de productie te verhogen of de arbeidsomstandigheden te verbeteren en daarom niet voldoen aan de criteria uit de begripsomschrijving van een TOV. Volgens het college zijn de palen en draden uitsluitend bedoeld om de appelbomen te ondersteunen en om te voorkomen dat deze bij windbelasting of vruchtgewicht omvallen. Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat het in dit geval gaat om laagstamappelbomen die zijn geënt op een zwakgroeiende onderstam, waardoor de bomen beperkt wortelen en vatbaar zijn voor omvallen. Omdat de wortelgroei beperkt blijft, is blijvende ondersteuning door palen en draden noodzakelijk. Zonder deze voorzieningen kunnen de bomen omvallen of scheefzakken, met als gevolg beschadiging van bomen en vruchten. Vergunninghouder heeft voorts verklaard dat de palen en draden niet worden gebruikt voor gewasgeleiding of het ‘vlak leggen’ van takken, en evenmin tot doel hebben de teelt te vervroegen of de arbeidsomstandigheden te verbeteren.
Vallen de palen en draden onder de definitie van TOV?
11. De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen met name draait om de vraag of de palen en draden kwalificeren als een TOV in de zin van het bestemmingsplan. Die kwalificatie is bepalend voor het toetsingskader, omdat het bestemmingsplan dergelijke voorzieningen buiten het bouwvlak alleen toestaat onder specifieke voorwaarden. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de palen en draden onder de definitie van een TOV vallen. Voor de beoordeling van die kwalificatie stelt de rechtbank voorop dat een planregel uit het oogpunt van de rechtszekerheid in beginsel letterlijk moet worden uitgelegd. [9]
11.1.
Volgens artikel 1 van de planregels wordt onder een TOV verstaan:
Voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
-
verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
-
verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
-
bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).
11.2.
Uit deze planregel volgt dat de voorziening moet bijdragen aan ten minste één van de genoemde doelen om als TOV te kunnen worden aangemerkt. De rechtbank beoordeelt hierna of dat voor deze constructie het geval is.
11.3.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat de palen en draden dienen ter structurele ondersteuning van laagstamappelbomen. Deze zijn geënt op een zwakgroeiende onderstam, waardoor ze beperkt wortelen en vatbaar zijn voor omvallen of scheefzakken. De voorzieningen zijn gericht op het voorkomen van verlies van bomen of schade aan bomen en vruchten. Daarmee beogen ze behoud van de bestaande teelt, maar geen verbetering van de productie als bedoeld in de planregels. Dat dit mogelijk leidt tot een stabielere opbrengst, maakt dat niet anders: het gaat niet om verhoging van de productiviteit, vervroeging van teelt of beperking van vraatschade zoals de definitie vereist. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de constructie wordt gebruikt voor gewasgeleiding, een techniek die doorgaans wél gericht is op optimalisatie van de teelt.
11.4.
Ook aan de andere doelen van de planregel wordt niet voldaan. Er zijn geen aanwijzingen dat de palen en draden bijdragen aan een verbetering van de arbeidsomstandigheden of positieve effecten hebben op milieu of water. Zo worden ze niet ingezet om het snoeien te verlichten of te vergemakkelijken, noch om bodem- of waterbeheer te verbeteren. Nu geen van de drie doeleinden wordt nagestreefd, kwalificeren de palen en draden niet als TOV in de zin van het bestemmingsplan. Het college heeft dit terecht aangenomen.
11.5.
Nu geen sprake is van een TOV, kwalificeert de constructie als een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde. Voor dit type bouwwerk is een omgevingsvergunning vereist op grond van de Wabo. [10] Het college heeft de aanvraag in dat licht beoordeeld en getoetst aan de weigeringsgronden. [11]
11.6.
Daarbij is gebleken dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De constructie, met een hoogte van 2,30 meter, blijft binnen de toegestane 3 meter. [12] Ook overigens zijn er geen bepalingen die aan vergunningverlening in de weg staan.
11.7.
Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat zich geen weigeringsgrond voordoet en was gehouden de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiseres terecht ongegrond heeft verklaard en de verleende omgevingsvergunning op juiste gronden in stand heeft gelaten. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
12.1.
Omdat geen sprake is van een TOV, komt de rechtbank aan de overige beroepsgronden niet toe. Die gronden zijn uitsluitend van belang voor de situatie waarin wel sprake zou zijn van een TOV.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Wesel, griffier, griffier, op 1 juli 2025 en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
Artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Waalwijk
Artikel 1 van het bestemmingsplan
teeltondersteunende voorzieningen (TOV):
Voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).
Artikel 4.2.7 van het bestemmingsplan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:
teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7917.
2.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:284.
4.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo.
5.Zie artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
6.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo.
7.Zie artikel 4.2.7 van de planregels.
8.Zie artikel 4.4.1 van de planregels.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:140.
10.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
11.Zie artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
12.Zie artikel 4.2.7, onder c, van de planregels.