Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser,
Inleiding
.Met het bestreden besluit van 31 januari 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het UWV. Het UWV had op 6 december 2022 besloten de uitkering van eiser per 7 januari 2023 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar op 31 januari 2024 ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 19 juni 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op rapporten van artsen van het UWV, die zowel psychische als lichamelijke beperkingen van eiser in overweging hebben genomen. Eiser voerde aan dat de verzekeringsarts onvoldoende aandacht had besteed aan zijn complexe psychische problematiek, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 12 januari 2024 de belastbaarheid van eiser correct weergeeft en dat er geen reden is om een deskundige te benoemen.
De rechtbank bevestigt dat de functies die aan de schatting van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag liggen, geschikt zijn voor eiser. Op basis van de inkomsten uit deze functies concludeert het UWV dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat inhoudt dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd per 7 januari 2023. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.