ECLI:NL:RBZWB:2025:4085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/4035
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie voor afgeloste schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister van Financiën, met zaaknummer BRE 24/4035. Eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, had een aanvraag ingediend voor compensatie van een afgeloste schuld van € 2.500. De rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden had geweigerd om deze compensatie te verlenen. Eiseres had eerder een compensatiebedrag van € 30.000 ontvangen, maar de rechtbank stelde vast dat de schuld al was afbetaald ten tijde van de aanvraag, waardoor eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor compensatie zoals vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wettelijke bepalingen rechtvaardigden. Eiseres kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder compensatie kan worden verleend en de intentie van de wetgever om gedupeerden een nieuwe start te bieden zonder het verleden te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4035 Wht

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Akbaba),
en

de minister van Financiën.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering om compensatie te betalen voor een door eiseres afgeloste schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres is het hier niet mee eens. Aan de hand van haar beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd de door eiseres afgeloste schuld te compenseren. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Op 17 mei 2021 is aan haar een compensatiebedrag van € 30.000 uitbetaald.
2.1
Eiseres heeft aan de Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst toegezonden met de bedoeling om in aanmerking te komen voor overname of terugbetaling van de schulden. Op dit overzicht heeft zij een schuld aan Pvu van € 2.500 vermeld.
2.2
Met het besluit van 15 november 2023 is aan eiseres meegedeeld dat de schuld van € 2.500 niet wordt terugbetaald. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.3
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.

Procesverloop

3.1
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en namens verweerder mr. A.R. Kandhai.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
4. In artikel 4.1 van de Wht is geregeld onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen van private schulden. Een van de voorwaarden is dat de schuld niet is voldaan op het moment van de aanvraag. [1] In afwijking van die voorwaarde is in artikel 4.3 van de Wht een bepaling opgenomen voor compensatie van al afgeloste private schulden. Op grond van dit artikel komt een private schuld die is betaald na ontvangst van een bedrag op grond van een herstelmaatregel [2] in aanmerking voor compensatie, als deze afgeloste schuld op grond van artikel 4.1 van de Wht zou zijn overgenomen als deze niet voldaan was.
De rechtbank verwijst verder naar het wettelijk kader opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die hiervan onderdeel uitmaakt.
Standpunt eiseres
5. Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat in artikel 4.1 van de Wht ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen voldane en niet voldane schulden. Volgens eiseres biedt artikel 9.1, tweede lid, van de Wht een mogelijkheid om af te wijken van artikel 4.1 van de Wht. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiseres verwezen naar een aantal kamerstukken. [3]
Eiseres stelt dat zowel in de gevallen dat een schuld betaald is, als dat die niet betaald is, er sprake is van een schuld die de ouder in zijn vermogenspositie raakt. Het enige verschil is dat de ene ouder de schuld heeft betaald en de andere niet. De ouder die de schuld heeft betaald, heeft een slechtere vermogenspositie dan de ouder die de schuld niet heeft voldaan. Eiseres onderbouwt deze stelling met een rekenvoorbeeld. Volgens eiseres is er daardoor sprake van een ongelijke behandeling die in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Het doel van de regeling is om een nieuwe start te maken. Het nadeel voor eiseres is echter niet weggenomen, zodat de regeling onvoldoende toereikend is. Omdat zij slechter af is dan een ouder die de schuld niet heeft betaald, is de regeling niet geschikt voor eiseres. Artikel 4.1, tweede lid, onder c, moet daarom buiten beschouwing worden gelaten, als gevolg van de toetsing van artikel 9.1, tweede lid, van de Wht.
Standpunt minister
6. De minister heeft gesteld dat een al afbetaalde schuld mogelijk in aanmerking kan komen voor vergoeding, mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4.3 van de Wht. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarde dat de schuld is voldaan na ontvangst van de compensatie. Dit is ook niet in geschil. De minister is van mening dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Er is geen sprake van gelijke gevallen. Verweerder verwijst naar twee uitspraken. [4]
De minister heeft, met verwijzing naar rechtspraak [5] gewezen op het toetsingsverbod dat is neergelegd in artikel 120 van de Grondwet. Verder heeft de minister gesteld dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die niet ten volle is verdisconteerd in de afwegingen van de wetgever. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan daarom niet slagen. Met betrekking tot het beroep op de hardheidsclausule heeft de minister opgemerkt dat deze alleen is bedoeld voor uitzonderlijke situaties. Daarbij heeft verweerder verwezen naar recente rechtspraak. [6]
Verweerder heeft opgemerkt dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een schrijnende situatie. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Het is niet aan de rechter om de keuze van de wetgever terzijde te schuiven. Ook hier heeft verweerder verwezen naar rechtspraak. [7]
Overwegingen rechtbank
Wat is de omvang van het geschil?
7. Niet in geschil is dat de schuld is afbetaald ten tijde van de aanvraag en voorafgaand aan de ontvangst van het compensatiebedrag van € 30.000. Eiseres erkent ook dat op grond van artikel 4.3 van de Wht dan geen compensatie kan volgen. Zij doet echter een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat artikel 4.1, tweede lid, onder c, buiten toepassing moet worden gelaten, waarin is bepaald dat een voorwaarde voor het overnemen van een schuld is dat deze schuld niet is voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. Ter zitting heeft zij toegelicht dat er een wisselwerking is tussen de artikelen 4.1 en 4.3, zodat deze artikelen in samenhang bekeken moeten worden. Ter zitting heeft eiseres gesteld geen beroep meer te doen op de hardheidsclausule.
Wat is het toetsingskader?
8. De Wht is een wet in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat, bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling, eraan in de weg dat de rechter een wettelijke bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen, waaronder het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank kan dan alleen oordelen dat de toepassing van een wettelijk vereiste in een individueel geval achterwege moet blijven, als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het moet dan gaan om een bijzondere omstandigheid die de wetgever bij de totstandbrenging van de wettelijke bepaling niet heeft verdisconteerd bij zijn afweging. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Daarbij kan het ook gaan om gevolgen van de toepassing van de wettelijke bepaling die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien. [8]
Wat staat er in de Memorie van Toelichting (MvT)?
9. In de MvT bij de Wht heeft de wetgever de door hem gemaakte keuzes toegelicht. Uit die toelichting blijkt dat de schuldenaanpak niet is bedoeld als herstel van schade in het verleden maar om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. De ontvangen compensatie moet daarbij zoveel mogelijk worden ontzien. Schulden die door een gedupeerde ouder al zijn betaald vallen in principe niet onder de private schuldenregeling. Hierop wordt echter een uitzondering gemaakt als de ouder eerst een herstelbedrag heeft ontvangen en nadien een geldschuld (gedeeltelijk) heeft betaald, die anders door SBN zou zijn betaald. [9]
9.1
Uit de MvT blijkt dat de wetgever een gemotiveerde keuze heeft gemaakt om onder de regeling van artikel 4.3 van de Wht alleen al afgeloste schulden te compenseren die betaald zijn met een bedrag dat vanuit de hersteloperatie is ontvangen. De achtergrond daarvan is te voorkomen dat geld dat bedoeld is voor herstel wordt aangewend om schulden te voldoen en zo incassomaatregelen af te wenden. De wetgever heeft dus duidelijk beoogd om verschil te maken tussen afgeloste private schulden die wel, en afgeloste private schulden die niet gecompenseerd worden. Dat verschil is afhankelijk gemaakt van de mogelijkheid om gelden van bijvoorbeeld de Catshuisregeling besteedbaar te houden, zodat zoveel mogelijk een nieuwe start kan worden gemaakt. Die afweging hangt dus samen met het door de wetgever beoogde doel van de schuldenaanpak. Daarbij is opgemerkt dat het doel van de schuldenregeling niet is om het onrecht in het verleden te herstellen. Daarvoor zijn andere trajecten in het leven heeft geroepen. De minister heeft ook onderkend dat dit zorgt voor situaties die onrechtvaardig kunnen voelen. [10]
Toepassing op de situatie van eiseres
10. Uit de toelichting blijkt duidelijk dat de wetgever oog heeft gehad voor de door eiseres gestelde omstandigheden en dat deze ook zijn betrokken in zijn afweging. De wetgever is zich er van bewust geweest dat gedupeerden van de toeslagenaffaire door die affaire in emotioneel zeer zware omstandigheden zijn gebracht. Ook is onderkend dat er mensen zijn geweest die in zware financiële problemen zijn geraakt en desondanks veel moeite hebben gedaan om schulden toch af te betalen, Met de bewuste en gemotiveerde keuze voor compensatie van alleen die afgeloste schulden die voldoen aan de vereisten van artikel 4.1 en die na ontvangst van een herstelbedrag zijn betaald (zoals bepaald in artikel 4.3) van de Wht heeft de wetgever voorzien dat ouders zoals eiseres niet via de regeling voor private schulden gecompenseerd worden voor schulden die zij in het verleden hebben afbetaald. Omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn, zoals bedoeld onder punt 8, heeft de rechtbank niet de ruimte om te oordelen dat de in de wet opgenomen voorwaarden zozeer in strijd komen met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, dat deze voorwaarden in dit geval niet toegepast moeten worden. [11] Het verzoek van eiseres om artikel 4.1, tweede lid, onder c, dan wel artikel 4.3 van de Wht buiten toepassing te laten wordt daarom afgewezen.
10.1
Nu niet in geschil is dat de schuld is afbetaald ten tijde van de aanvraag en voorafgaand aan de ontvangst van het compensatiebedrag van € 30.000, heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor compensatie van de schuld.

Conclusie en gevolgen

11. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd om compensatie te verlenen voor de door eiseres al betaalde schuld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 1 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1, eerste lid
Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
Artikel 4.1, tweede lid,
De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
Artikel 4.3, eerste lid
Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of aan een ex-partner, die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, verleent Onze Minister op aanvraag compensatie voor een afgeloste geldschuld die op grond van artikel 4.1 voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet voldaan was.
Artikel 4.3, derde lid en onder a
De compensatie wordt verleend voor een geldschuld en kosten die zijn voldaan door een aanvrager als bedoeld in het eerste lid, diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c of de ex-partner, die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend na het moment van het ontvangen van een bedrag op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 dan wel de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, tweede lid, onder c, van de Wht
2.Zoals bedoeld in artikel 2.7 van de Wht
3.Kamerstukken II, 2021-2022, 36151, nr. 3 blz 42 en 162 en kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 7 blz 47-48
9.Kamerstukken II, 2021-2022, 36.151, nr 3, blz. 46-47
10.Kamerstukken II- 2021-2022, 36 151, nr. 3 blz 41