ECLI:NL:RBZWB:2025:4144

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/7879
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verklaring van geen bezwaar van een commandant interventieteam bij het Defensie Ondersteuningscommando

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verklaring van geen bezwaar (VGB) door de minister van Defensie behandeld. Eiser, werkzaam als commandant interventieteam bij het Defensie Ondersteuningscommando, had een VGB op veiligheidsmachtigingsniveau B, die door de minister werd ingetrokken vanwege zorgen over ongewenste beïnvloeding. De rechtbank oordeelt dat de minister de VGB terecht heeft ingetrokken, omdat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser zijn vertrouwensfunctie onder alle omstandigheden getrouw zal vervullen. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser, die onder andere aanvoert dat er geen risico op ongewenste beïnvloeding is via zijn contacten met oud-leden van motorclub Satudarah en zijn (ex-)schoonvader, die een strafbaar feit heeft gepleegd. De rechtbank concludeert dat de minister de intrekking van de VGB op goede gronden heeft gebaseerd en dat de belangen van de nationale veiligheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de intrekking van de VGB in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en

de minister van Defensie, de minister.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de minister tot intrekking van de aan eiser verleende verklaring van geen bezwaar met veiligheidsmachtigingsniveau B (VGB) in verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie bij het Defensie Ondersteuningscommando. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister de VGB op goede gronden heeft ingetrokken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de VGB van eiser heeft kunnen intrekken. Het beroep is dus ongegrond en eiser krijgt geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft een vertrouwensfunctie als commandant interventieteam bij het Defensie Ondersteuningscommando op het munitiecomplex te Alphen. In deze functie komt eiser in aanraking met vertrouwelijke informatie en bewaakt hij een complex waar munitie is opgeslagen. In verband met de vervulling van zijn functie is eiser aangemeld voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(MIVD). In het kader van dit onderzoek heeft eiser onder meer het formulier ‘Opgave persoonlijke gegevens’ (OPG) ingevuld. Daarnaast hebben op 3 maart 2020 en 16 juni 2021 gesprekken plaatsgevonden tussen eiser en een onderzoeksambtenaar van de MIVD.
2.1.
Met de brief van 27 januari 2021 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om de VGB van eiser in te trekken, omdat niet uitgesloten kan worden dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat hij onder alle omstandigheden de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
2.2.
Met de brief van 10 februari 2021 heeft eiser zijn zienswijze tegen het voornemen van de minister kenbaar gemaakt. De commandant van eiser heeft per 16 februari 2021 ook zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Deze zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot wijziging van het voornemen, waardoor met het besluit van 1 juni 2023 de minister de VGB van eiser heeft ingetrokken.
2.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juni 2023.
2.4.
Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij het besluit gebleven. De minister neemt daarbij het advies van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken Defensie (commissie) over.
2.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De minister heeft – onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – verzocht dat uitsluitend de rechtbank zal kennisnemen van een aantal documenten. De (geheimhoudingskamer van de) rechtbank heeft vervolgens met de beslissing van 12 mei 2025 dit verzoek gehonoreerd en beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd geacht. Eiser heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon] als de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde waren, met voorafgaande afmelding, niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. De minister heeft besloten de VGB in te trekken, omdat er volgens hem onvoldoende waarborgen bestaan dat de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Aan dit besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat er sprake is van een risico dat eiser, al dan niet bewust, vatbaar is voor ongewenste beïnvloeding. Dit risico is volgens de minister tweedelig van aard. Ten eerste verwijst de minister naar het voormalige lidmaatschap van eiser van motorclub Satudarah en de contacten die hij nadien is blijven onderhouden met (voormalige) leden van deze motorclub. Ook na zijn opzegging van het lidmaatschap en het daaropvolgende verbod op de motorclub, heeft eiser – uit familiale of andere overwegingen – contact gehouden met (oud-)leden van Satudarah. Ten tweede is volgens de minister sprake van een risico vanwege het contact tussen eiser en zijn (ex-)schoonvader, die in
maart 2021 is veroordeeld voor een strafbaar feit. De aard van het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld, wordt in het licht van de vertrouwensfunctie van eiser als problematisch beschouwd. De ex-partner van eiser is woonachtig bij haar vader en eiser heeft contact met haar in relatie tot de omgangsregeling van hun kind. Hoewel het contact met de
(ex-)schoonvader van eiser na de eventuele beëindiging van de relatie met de ex-partner is afgenomen, sluit dit het risico op ongewenste beïnvloeding volgens de minister niet geheel uit.
De beroepsgronden
4. Eiser voert – samengevat weergegeven – aan dat er geen sprake is van een risico op ongewenste beïnvloeding via de contacten die de minister hem toeschrijft met
(oud-)leden van motorclub Satudarah, of via het contact met zijn ex-schoonvader. Eiser wijst erop dat hij zijn lidmaatschap bij Satudarah al heeft opgezegd voordat de motorclub werd verboden. Dit lidmaatschap is destijds meegenomen in een eerdere beoordeling van zijn VGB, wat toen niet tot intrekking heeft geleid. Eiser stelt dat hij toen juist meer contact had met andere leden van Satudarah, en dat hij nu slechts sporadisch contacten heeft met voormalige leden. Dat contact beperkt zich tot sporadische ontmoetingen met enkele familieleden, zoals achterneven, die hij ziet bij familieaangelegenheden. Met andere leden van Satudarah heeft eiser geen contact. Daarnaast voert eiser aan dat het contact met zijn schoonvader uiterst beperkt is en dat hij bovendien niet op de hoogte is van het strafbare feit waarvoor zijn schoonvader is veroordeeld. Verder stelt eiser dat het bestreden besluit een ongerechtvaardigde inmenging vormt in zijn privéleven. Tot slot is hij van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Zonder de benodigde VGB kan hij niet meer bij Defensie werken. Eiser is de voornaamste kostwinner van zijn gezin en het verlies van inkomen zal het gezin onevenredig zwaar treffen.
Het toetsingskader
5. De minister is bevoegd om een eerder afgegeven VGB in te trekken, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. [1] Om hierover een oordeel te kunnen vormen, wordt een veiligheidsonderzoek uitgevoerd naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de vertrouwensfunctie. Welke gegevens relevant kunnen zijn en hoe deze gegevens worden meegewogen in het veiligheidsonderzoek, wordt toegelicht in de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken (Staatscourant 2018, nummer 10266; Beleidsregel) en in de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de MIVD (Leidraad). Hieruit volgt dat er wordt gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaal, integer en veiligheidsbewust gedrag. Afhankelijkheid kan volgen uit de omgeving, bijvoorbeeld door ongewenste beïnvloeding vanuit de partner, familie, vrienden of buitenlandse overheden. In de Leidraad wordt ook omschreven welke indicatoren kunnen wijzen op risico’s en kwetsbaarheden. Een van de indicatoren betreft ongewenste beïnvloeding. Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenlandse overheden. Als gevolg hiervan kan de vertrouwensfunctionaris belemmerd worden in het maken van een onafhankelijke belangenafweging.
Uit de Beleidsregel volgt dat bij een veiligheidsonderzoek op niveau B de gegevens over in beginsel een periode van acht jaar voorafgaande aan de aanmelding van eiser voor het veiligheidsonderzoek worden beoordeeld. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is deze termijn niet onredelijk in verband met het zwaarwegende belang van de nationale veiligheid. [2] Met betrekking tot een partner wordt in beginsel een beoordelingsperiode van vijf jaar voorafgaand aan de aanmelding van eiser voor het veiligheidsonderzoek gehanteerd.
5.1.
Indien de minister tot intrekking bevoegd is, dan vereist artikel 10, eerste lid, van de Wvo dat hij het algemeen belang van de nationale veiligheid afweegt tegen het persoonlijke belang van eiser bij het kunnen uitoefenen van de vertrouwensfunctie. Bij die belangenafweging komt de minister beoordelingsruimte toe. Deze dient door de rechtbank terughoudend te worden getoetst. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop de minister van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. De bestuursrechter moet daarbij nagaan of de minister redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. [3]
Risico op ongewenste beïnvloeding
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser onder alle omstandigheden getrouwelijk de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten zal volbrengen. De minister heeft dit standpunt ook deugdelijk gemotiveerd.
6.1.
De minister stelt dat risico bestaat van ongewenste beïnvloeding door enerzijds contacten die eiser onderhoudt met oud-leden van Satudarah en anderzijds het contact dat hij heeft met zijn schoonvader.
6.2.
Voor de aard en omvang van het contact dat eiser met (oud-)leden van Satudarah zou onderhouden, heeft de minister verwezen naar de stukken waarvoor een verzoek tot beperkte geheimhouding is gedaan en waarvan de rechtbank kennis heeft genomen. De rechtbank overweegt dat uit deze stukken blijkt dat, anders dan eiser heeft betoogd, er indicaties zijn dat de contacten die eiser met (oud-)leden van Satudarah onderhoudt verder gaan dan enkel het incidenteel treffen van familieleden, zoals achterneven, tijdens familieaangelegenheden. Daarnaast heeft de minister gewezen op een openbare bron waarin wordt geschreven over (oud-)leden van Satudarah die, ook na verbodenverklaring van de motorclub, door zouden zijn gegaan met criminele activiteiten en daarom zijn opgepakt. Op zitting heeft de minister gesteld dat dit onder meer de oom van eiser betreft, die medeoprichter zou zijn geweest van Satudarah.
6.3.
Wat betreft het contact met de schoonfamilie heeft de minister op zitting gesteld dat onduidelijkheid bestaat over de huidige status van de relatie tussen eiser en zijn (ex)partner. De minister heeft erop gewezen dat uit het dossier blijkt dat de relatie blijft wisselen. Door eiser is in het gesprek van 16 juni 2021 verklaard dat hij al sinds 2016 een relatie met periodes van ups en downs heeft met zijn partner. De relatie was na ruzies kortstondig voorbij en na een paar dagen kwamen zij weer bij elkaar. Eiser gaf aan dat hij zijn partner vermoedelijk niet op de OPG heeft opgegeven omdat ze op dat moment ruzie hadden en tijdelijk niet bij elkaar waren. In dit gesprek is verder verklaard dat eiser twee tot drie nachten per week bij haar slaapt. Zij woont samen met hun gezamenlijke kind in de woonwagen van haar vader. De schoonvader van eiser is vrijwel altijd in de woonwagen aanwezig, waardoor eiser hem steeds ziet wanneer hij bij zijn partner blijft slapen. Tijdens de hoorzitting voor de commissie op 10 januari 2024 is verklaard dat de relatie met de ex-partner van eiser inmiddels sinds anderhalf jaar is verbroken, en dat er alleen nog contact bestaat in het kader van de omgangsregeling met hun kind. Tot slot heeft de minister erop gewezen dat eiser in het beroepschrift wel weer naar haar verwijst als ‘de partner’ en naar haar vader als ‘de schoonvader’. Volgens de minister roepen deze wisselende uitlatingen vragen op over de daadwerkelijke beëindiging van de relatie en kan niet worden uitgesloten dat sprake is van voortgezet contact of een hernieuwde relatie. Maar ook als de relatie daadwerkelijk beëindigd is en het contact met de (ex)schoonvader is afgenomen, bestaat volgens de minister nog altijd het risico op ongewenste beïnvloeding. De rechtbank volgt de minister in die afweging. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser de invulling van de huidige omgangsregeling niet nader heeft onderbouwd.
6.4.
De rechtbank overweegt dat aannemelijk is dat in de beoordelingsperiode van
acht jaar voorafgaande aan de aanmelding van eiser voor het veiligheidsonderzoek sprake was van contact tussen eiser en de (ex)schoonvader. Gelet op aard van de strafrechtelijke veroordeling van deze persoon, die blijkt uit de stukken waarvoor een verzoek tot (beperkte) geheimhouding is gedaan, kan dit contact in het licht van de vertrouwensfunctie van eiser als risicovol worden aangemerkt.
6.5.
Voor het aannemen van een risico op ongewenste beïnvloeding is bovendien niet vereist dat dit risico zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Alleen al de omstandigheid dat eiser, door de situatie waarin hij zich bevindt, gemakkelijker kan worden benaderd door personen met kwade bedoelingen in vergelijking tot een willekeurig ander persoon, levert een kwetsbaarheid op in relatie tot zijn vertrouwensfunctie. [4] De minister heeft de contacten die eiser heeft onderhouden met (oud-)leden van Satudarah en met de (ex)schoonvader dus, in lijn met de Leidraad, mogen aanmerken als een te groot risico in relatie tot de vertrouwensfunctie van eiser.
Belangenafweging
7. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de minister op basis daarvan tot intrekking van de VGB heeft mogen overgaan. In dit verband ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de intrekking evenredig is.
7.1.
Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit en het verrichte veiligheidsonderzoek een ongerechtvaardigde inbreuk hebben gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank vat dit betoog zo op, dat eiser stelt dat het besluit van de minister tot intrekking van zijn VGB een inmenging vormt in het hiervoor bedoelde grondrecht.
7.2.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft eenieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
7.3.
De intrekking van de VGB van eiser is een inmenging in zijn recht op privéleven, omdat hij daardoor wordt beperkt in zijn vrijheid te werken waar hij wil. [5] Deze inmenging is echter gerechtvaardigd, omdat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 8, tweede lid, van het EVRM daaraan stelt. De wettelijke grondslag voor het veiligheidsonderzoek is gelegen in artikel 7 en 9 van de Wvo en voor de intrekking van de VGB is deze gelegen in
artikel 10 van de Wvo. Eiser heeft ook niet betwist dat deze wettelijke grondslag er is. Eiser betoogt dat de inmenging niet noodzakelijk was, omdat uit het veiligheidsonderzoek geen concrete feiten en omstandigheden naar voren komen, die de minister heeft mogen aanmerken als een risico voor de nationale veiligheid. De rechtbank volgt dit betoog niet. De inmenging was noodzakelijk in een democratische samenleving in het belang van de nationale veiligheid, omdat, zoals onder 6-6.5 is overwogen, de minister uit het hernieuwd veiligheidsonderzoek heeft mogen aannemen dat er sprake is van een risico op ongewenste beïnvloeding en daarmee van een risico voor de nationale veiligheid.
7.4.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de omstandigheid dat eiser de vertrouwensfunctie niet langer kan vervullen omdat hij niet beschikt over de benodigde VGB, niet betekent dat de intrekking onevenredig is. Het is begrijpelijk dat het functieverlies vergaande consequenties heeft voor eiser. Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat bij de afweging van de betrokken belangen in dit geval het belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser. [6]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de VGB in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Wilbrink, griffier, op 1 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet veiligheidsonderzoeken
Artikel 7, eerste en tweede lid, aanhef en onder d
Alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, wordt ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Het veiligheidsonderzoek omvat het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op:
[…]
gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Artikel 9, eerste lid
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
[…]
Artikel 10
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn.
Indien een verklaring is ingetrokken, ontheft de werkgever de betrokken persoon zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na de intrekking van de verklaring, uit de vertrouwensfunctie.
Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie
Artikel 2 Beoordelingsperiodes
Bij een veiligheidsonderzoek op niveau A worden de gegevens over in beginsel een periode van tien jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van de betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau B geldt in beginsel een periode van acht jaar. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau C geldt in beginsel een periode van vijf jaar.
Met betrekking tot de partner van betrokkene worden in beginsel de gegevens over een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld.
Artikel 5 Persoonlijke gedragingen en omstandigheden
Bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet wordt in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden

2. De criteria waarop wordt getoetst

[…]

Onafhankelijk

Betrokkene moet de vertrouwensfunctie onafhankelijk kunnen uitoefenen. Afhankelijkheid kan het gevolg zijn van persoonlijk gedrag, zoals verslavingen of zware financiële problemen. Dit kan betrokkene belemmeren in zijn of haar belangenafweging. Afhankelijkheid kan ook volgen uit de omgeving van betrokkene, bijvoorbeeld door (ongewenste) beïnvloeding door de partner, familie, vrienden of buitenlandse overheden.
[…]
3. Indicatoren
[…]

Ongewenste beïnvloeding

Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenlandse overheden. Ongewenste beïnvloeding kan ertoe leiden dat de betrokkene belemmerd wordt in zijn of haar onafhankelijke belangenafweging. Beïnvloeding kan bijvoorbeeld plaatsvinden door iemand in de omgeving van de betrokkene met een criminele achtergrond die betrokkene aanzet tot onwenselijk gedrag. Het in contact staan met een buitenlandse inlichtingendienst levert een grote kwetsbaarheid op. Het komt vaak voor dat betrokkene dit zelf niet door heeft. Vanwege het risico kan dit wel leiden tot weigering of intrekking van een VGB. Ook het lidmaatschap van een groepering die de autonomie van betrokkene vergaand inperkt (vaak als sekte aangeduid) kan een indicator voor ongewenste beïnvloeding zijn. Het risico op ongewenste beïnvloeding kan worden versterkt door sterke druk op loyaliteit aan de familie of het land van herkomst.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8 Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Voetnoten

1.Zie artikel 10, eerste lid, van de Wvo.
2.Uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ4095.
3.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:858 en 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2902.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:858.
5.Uitspraken van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1735 en 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3762.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:858.