ECLI:NL:RVS:2023:3762

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
202106766/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en intrekking van Verklaring van Geen Bezwaar voor militair wegens betrokkenheid bij motorclub en sociale media gedrag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], een militair die sinds 1996 werkzaam is bij het ministerie van Defensie. De minister van Defensie heeft op 25 juli 2019 de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) op veiligheidsmachtigingsniveau C van [appellant] geweigerd en zijn VGB op niveau B ingetrokken. Dit besluit volgde op een hernieuwd veiligheidsonderzoek dat was ingesteld naar aanleiding van feiten en omstandigheden die naar voren waren gekomen. De minister baseerde zijn besluit op de betrokkenheid van [appellant] bij de motorclub Veterans MC en zijn contacten met leden van andere motorclubs, alsook op filmpjes die hij op sociale media had geplaatst waarin hij werd gecontroleerd door de politie en zich niet welwillend opstelde.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 29 augustus 2023 heeft [appellant] zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen waren dat [appellant] zijn vertrouwensfunctie onder alle omstandigheden getrouwelijk zou vervullen. De minister heeft daarbij de risico's van de contacten met motorclubs en het gedrag op sociale media meegewogen.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van vereniging van [appellant] gerechtvaardigd was in het belang van de nationale veiligheid. De minister heeft de weigering en intrekking van de VGB op een zorgvuldige wijze onderbouwd en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de belangen van de nationale veiligheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van [appellant]. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

202106766/1/A3.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 7 september 2021 in zaak nr. 20/7320 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2019 heeft de minister de Verklaring van Geen Bezwaar (hierna: VGB) op veiligheidsmachtigingsniveau C (hierna: niveau C) van [appellant] geweigerd en zijn VGB op veiligheidsmachtigingsniveau B (hierna: niveau B) ingetrokken.
Bij besluit van 28 mei 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft, in een andere samenstelling, bij uitspraak van 13 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1406, het verzoek tot beperkte kennisneming van een aantal stukken van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst gerechtvaardigd geacht.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht om kennis te nemen van deze stukken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Apeldoorn, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E. Wies, advocaat te Den Haag, en mr. J. Neijndorff, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is sinds 1996 werkzaam geweest als militair bij het ministerie van Defensie. Zijn meest recente VGB, op niveau B, dateert van 2 juni 2008. In 2018 is een hernieuwd veiligheidsonderzoek op niveau B ingesteld naar [appellant] naar aanleiding van feiten en omstandigheden die naar voren waren gekomen. Ook werd hij op 25 juni 2018 aangemeld voor een periodiek hernieuwd veiligheidsonderzoek op niveau C in verband met zijn werkzaamheden als instructeur junior Chemische Biologische Radioactieve en Nucleaire stoffen (CBRN) bij het Commando Landstrijdkrachten. Vanaf 1 juni 2019 vervulde [appellant] de functie van instructeur CBRN, waarvoor een VGB op niveau B is vereist.
2.       Het hernieuwde veiligheidsonderzoek naar [appellant] leidde tot weigering van een VGB op niveau C en intrekking van zijn VGB op niveau B. Reden hiervoor was de betrokkenheid van [appellant] bij de motorclub Veterans MC en de contacten die hij in zijn functie van vicepresident van die club onderhield met leden van andere motorclubs. Ook speelde bij dit besluit mee dat [appellant] filmpjes had geplaatst op sociale media waarin hij wordt gecontroleerd door de politie en waarin hij zich niet welwillend opstelt.
3.       De minister heeft zijn besluit tot weigering en intrekking van de VGB in bezwaar gehandhaafd, in navolging van het advies van de bezwarencommissie veiligheidsonderzoeken Defensie. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De contacten die [appellant] in zijn functie als vicepresident van de als Outlaw Motorcycle Gang (hierna: OMG) aangemerkte motorclub Veterans MC heeft onderhouden met de motorclub Hells Angels en het eenmalige contact met motorclub Vagos MC heeft de minister mogen beschouwen als niet integer en in verband mogen brengen met het risico op ongewenste beïnvloeding. Ook volgt de rechtbank de minister in zijn standpunt dat de filmpjes die [appellant] online heeft geplaatst van een controle door de politie niet stroken met hetgeen van een vertrouwensfunctionaris mag worden verwacht en ondermijnend zijn voor het overheidsgezag. Het feit dat de nationale veiligheid in de afweging van de betrokken belangen zwaarder heeft gewogen dan de persoonlijke belangen van [appellant], acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Het is inherent aan het systeem van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) dat de vertrouwensfunctionaris bij het intrekken van een VGB, niet langer de vertrouwensfunctie kan uitoefenen, aldus de rechtbank.
Gronden van het hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank de minister ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat er onvoldoende waarborgen zijn dat hij zijn plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen. Hij stelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn die dit standpunt onderbouwen en dat het besluit daarom onzorgvuldig is voorbereid. Dit betekent volgens [appellant] ook dat er onvoldoende rechtvaardiging was voor de inbreuk die is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer door het veiligheidsonderzoek en voor de inbreuk op zijn recht op vrijheid van vereniging die wordt gemaakt door hem zijn lidmaatschap van Veterans MC tegen te werpen. [appellant] voert aan dat het feit dat Veterans MC door de minister van Justitie en Veiligheid wordt aangemerkt als een OMG, waardoor de club onder het OMG-beleid valt, voor hem onevenredige gevolgen heeft. De stempel ‘OMG’ is van invloed op de besluitvorming, terwijl de leden van Veterans MC geen misdrijven plegen en zich aan de regels houden. Volgens [appellant] zijn de contacten die hij heeft gehad met leden van Hells Angels MC en het eenmalige contact met leden van Vagos MC ten onrechte aangemerkt als een veiligheidsrisico. De contacten waren niet structureel van aard en er werden geen criminele zaken besproken. Ook het filmen en online plaatsen van politiecontroles vormt volgens hem geen indicatie voor een veiligheidsrisico, omdat er geen sprake is van weerspannigheid of belediging van een ambtenaar in functie. Hij maakte slechts gebruik van zijn vrijheid van meningsuiting. [appellant] wijst erop dat de militaire onderscheidingen die hij heeft gekregen laten zien dat hij onder gevaarlijke omstandigheden zijn eigen belangen aan de kant heeft geschoven om de belangen van het Koninkrijk te dienen. Dit wijst erop dat er wel voldoende waarborgen zijn dat hij onder alle omstandigheden zijn plichten getrouwelijk zal volbrengen.
6.       Verder betoogt [appellant] dat de minister een onevenredige belangenafweging heeft gemaakt, omdat er onvoldoende rekening mee is gehouden dat hij door de weigering en intrekking van de VGB niet alleen zijn inkomen, maar ook zijn opgebouwde staat van dienst verliest.
7.       Daarnaast voert [appellant] aan dat hij, in tegenstelling tot andere collega’s, onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zijn bestuursfunctie binnen de motorclub neer te leggen om daarmee zijn VGB te kunnen behouden dan wel een VGB toegekend te krijgen. Dit acht hij in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Wettelijk kader
8.       De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
Kon de minister tot het oordeel komen dat er onvoldoende waarborgen waren voor getrouwelijke plichtsvervulling?
9.       De minister is bevoegd een VGB te weigeren of een eerder afgegeven VGB in te trekken indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen (artikelen 8 en 10 van de Wvo). Om hierover een oordeel te kunnen vormen, wordt een veiligheidsonderzoek uitgevoerd naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de vertrouwensfunctie. Hierbij wordt onder meer gelet op gegevens over persoonlijke gedragingen en omstandigheden, die uit dit oogpunt relevant zijn. Welke gegevens relevant kunnen zijn en hoe deze gegevens worden meegewogen in het veiligheidsonderzoek, wordt toegelicht in de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden van de AIVD en de MIVD. In de beleidsregel veiligheidsonderzoeken is bepaald welke beoordelingsperiode er wordt gehanteerd voor het veiligheidsonderzoek. Voor een veiligheidsonderzoek op niveau B is dit een periode van acht jaar voorafgaand aan de aanmelding van het veiligheidsonderzoek en voor een veiligheidsonderzoek op niveau C gaat het om een beoordelingsperiode van vijf jaar.
9.1     Aan het besluit tot weigering en intrekking van de VGB, heeft de minister verschillende persoonlijke feiten en omstandigheden van [appellant] ten grondslag gelegd die hij relateert aan risico’s voor de vervulling van zijn vertrouwensfunctie. De contacten die [appellant] in zijn bestuursfunctie bij Veterans MC heeft gehad met leden van Hells Angels MC en het eenmalige contact met leden van Vagos MC leiden volgens de minister tot een kwetsbaarheid voor ongewenste beïnvloeding. Dit zou ertoe kunnen leiden dat [appellant] de kennis die hij in zijn functie van instructeur CBRN heeft opgedaan over chemische, biologische, radioactieve of nucleaire stoffen of over politiemedewerkers waarmee hij samenwerkt al dan niet onder druk zou kunnen delen. Door zijn contacten met leden van andere outlaw motorclubs heeft [appellant] zich volgens de minister welbewust ingelaten met personen die zich in een criminele omgeving bevinden, wat niet in lijn is met een integere invulling van zijn vertrouwensfunctie.
De houding die [appellant] jegens de politie laat zien in de filmpjes en het feit dat deze online zijn geplaatst getuigen volgens de minister van gezagsondermijnend gedrag. Hierdoor bestaan er twijfels over de loyaliteit van [appellant] naar de Nederlandse samenleving en de democratische rechtsorde.
9.2     Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister zich, gelet op het bovenstaande, redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen waren dat [appellant] onder alle omstandigheden getrouwelijk de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten zou volbrengen. Daarbij is van belang dat [appellant] zich in zijn bestuursfunctie bij Veterans MC niet alleen heeft begeven in situaties waarin er een aanmerkelijke kans was dat hij met criminele personen in aanraking zou komen, maar ook dat hij de risico’s die met deze contacten samenhangen niet onderkent. Hier komt bij dat [appellant] zich in de confrontaties met de politie die hij heeft gefilmd en online gezet, afzet tegen de autoriteiten. De confrontaties zelf, maar ook het filmen en online plaatsen daarvan leiden tot twijfels over de loyaliteit van [appellant] naar de Nederlandse samenleving en de democratische rechtsorde. Deze combinatie van feiten en omstandigheden heeft de minister in lijn met de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden van de AIVD en de MIVD, mogen aanmerken als een te groot risico in relatie tot de vertrouwensfunctie van [appellant].
9.3     Dat uit de militaire onderscheidingen van [appellant] en zijn staat van dienst blijkt dat hij een groot plichtsbesef heeft en dat hij door zijn commandant wordt ingeschat als plichtsgetrouw, loyaal en ongevoelig voor ongewenste beïnvloeding, kan dit niet compenseren. De risico’s die de minister heeft gesignaleerd hangen namelijk niet alleen samen met zijn eigen gedragingen, maar ook met de omgeving waarin hij zich heeft begeven. Alleen al het feit dat [appellant] gemakkelijk te benaderen zou kunnen zijn voor personen met kwade bedoelingen, levert een kwetsbaarheid op in relatie tot zijn vertrouwensfunctie, zoals de minister tijdens de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht. Ook kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat het beleid van de minister op het gebied van OMG motorclubs voor hem onevenredige gevolgen heeft gehad. Uit de motivering van het besluit tot weigering en intrekking van de VGB blijkt namelijk dat daaraan niet het lidmaatschap van Veterans als zodanig ten grondslag ligt, maar het feit dat [appellant] de functie van vice-president van het chapter vervulde en zijn specifieke persoonlijke gedragingen en omstandigheden binnen en buiten de motorclub.
Is er ten onrechte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en vrijheid van vereniging?
9.4     [appellant] betoogt dat het ontbreken van voldoende concrete feiten en omstandigheden om de weigering en intrekking van zijn VGB te onderbouwen, ook betekent dat er onvoldoende rechtvaardiging was voor de inbreuk die is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ook was er volgens hem onvoldoende rechtvaardiging voor de inbreuk die is gemaakt op zijn recht op vrijheid van vereniging als bedoeld in artikel 11 van het EVRM. De Afdeling vat dit betoog zo op, dat [appellant] stelt dat het besluit van de minister tot weigering en intrekking van zijn VGB een inmenging vormt in de hiervoor bedoelde grondrechten.
9.5     Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
9.6     De weigering en intrekking van de VGB van [appellant] is een inmenging in zijn recht op privéleven, omdat hij daardoor wordt beperkt in zijn vrijheid te werken waar hij wil (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1735). Deze inmenging is echter gerechtvaardigd, omdat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 8, tweede lid, van het EVRM daaraan stelt. De artikelen 8 en 10 van de Wvo bieden namelijk een wettelijke basis voor weigering en intrekking van een VGB indien uit een (hernieuwd) veiligheidsonderzoek naar voren komt dat er onvoldoende waarborgen zijn voor - kort gezegd - getrouwelijke plichtsvervulling. Deze inmenging was ook noodzakelijk in een democratische samenleving in het belang van de nationale veiligheid, omdat, zoals onder 9.2 is overwogen, uit het hernieuwd veiligheidsonderzoek feiten en omstandigheden naar voren waren gekomen die de minister in relatie tot de vertrouwensfunctie van [appellant] mocht aanmerken als een risico voor de nationale veiligheid.
9.7     Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging. Beperking van dit recht is slechts toegestaan onder de voorwaarden genoemd in het tweede lid van artikel 11 van het EVRM.
9.8     Anders dan betoogd door [appellant], is met de weigering en intrekking van zijn VGB geen inbreuk gemaakt op zijn recht op vrijheid van vereniging, omdat het besluit van de minister niet is gebaseerd op het lidmaatschap van Veterans MC als zodanig, maar op zijn specifieke persoonlijke gedragingen en omstandigheden binnen en buiten de motorclub.
9.9     Het betoog slaagt niet.
Was het besluit van de minister onevenredig?
10.     Op grond van de artikelen 8 en 10, eerste lid, van de Wvo kan een VGB worden geweigerd of ingetrokken, indien uit het (hernieuwd) veiligheidsonderzoek naar voren komt dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal vervullen. Zoals hierboven onder 9.2 is overwogen, heeft de minister zich in het geval van [appellant] redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er onvoldoende waarborgen waren als bedoeld in de genoemde artikelen uit de Wvo. De minister kon daarom besluiten een VGB op C-niveau aan [appellant] te weigeren en zijn VGB op B-niveau in te trekken. Hoewel de Afdeling begrijpt dat de gevolgen die de intrekking en de weigering van de VGB hebben voor zijn rechtspositie een grote tegenslag zijn voor [appellant] in het licht van de staat van dienst die [appellant] in zijn 25 jaar bij Defensie heeft opgebouwd, heeft de minister mogen oordelen dat deze omstandigheid niet opweegt tegen het belang van de nationale veiligheid dat gediend is met dit besluit. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat dit voor de minister geen aanleiding hoefde te zijn om af te zien van de weigering en intrekking van de VGB.
10.1   Het betoog slaagt niet.
Was het besluit van de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
11.     De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] in zijn hoger beroepschrift zo, dat hij stelt anders te zijn behandeld dan zijn collega militairen die ook lid zijn van Veterans MC. Daarbij voert [appellant] aan dat aan zijn collega’s werd meegedeeld dat een bestuursfunctie bij Veterans MC problematisch was in relatie tot hun vertrouwensfunctie. Aan hen zou vervolgens de mogelijkheid zijn geboden hun bestuursfunctie neer te leggen om een positief besluit te krijgen over hun VGB. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] aanvullend toegelicht dat ten tijde van het voornemen tot weigering en intrekking van zijn VGB, gesprekken gaande waren tussen het ministerie van Defensie en het bestuur van Veterans MC over waar de problemen zaten in relatie tot de vertrouwensfunctie van militairen die lid waren.
11.1   Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat hij er niet tijdig van op de hoogte was dat zijn bestuursfunctie bij Veterans MC problematisch was vanwege de contacten met andere motorclubs, kan dit niet worden gevolgd. Dit wordt in het voornemen tot weigering en intrekking van 22 augustus 2018 al meegedeeld door de minister en is met [appellant] besproken door de MIVD op 6 december 2018. Daarnaast wordt dit aspect toegelicht in het besluit tot weigering en intrekking. Dat [appellant] er in zijn zienswijze op het voornemen, in het gesprek met de MIVD en in het bezwaarschrift naar aanleiding van het besluit geen blijk van heeft gegeven in te zien dat de contacten die hij als bestuurslid heeft met andere motorclubs een risico vormen en stappen te willen nemen om dit risico te beperken, valt dus niet toe te schrijven aan het feit dat hij onvoldoende is geïnformeerd.
11.2   De Afdeling ziet daarnaast geen aanwijzingen dat [appellant] ten onrechte anders is behandeld dan collega-militairen. Het besluit tot weigering en intrekking is in het geval van [appellant] niet gebaseerd op het lidmaatschap van Veterans MC of zijn bestuursfunctie op zichzelf. Het gaat ook om zijn specifieke gedragingen en specifieke omstandigheden, waaronder de contacten die hij heeft onderhouden en het filmen en online plaatsen van politiecontroles. Daarmee is de situatie van [appellant] niet vergelijkbaar met de situatie waarin alleen het lidmaatschap van Veterans MC, al dan niet in combinatie met een bestuursfunctie, aan de orde is. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
11.3   Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
13.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Jurgens
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023
818-1032
Wet veiligheidsonderzoeken
Artikel 7
1.       Alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, wordt ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
2.       Het veiligheidsonderzoek omvat het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op:
a.       justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en gegevens als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES alsmede van gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en van gegevens verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b.       gegevens betreffende deelneming of steunverlening aan activiteiten die de nationale veiligheid kunnen schaden;
c.       gegevens betreffende lidmaatschap van of steunverlening aan organisaties die doeleinden nastreven, dan wel ter verwezenlijking van hun doeleinden middelen hanteren, die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde;
d.       gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Artikel 8
Een verklaring kan slechts worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
Artikel 9
1.       Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
[…]
Artikel 10
1.       Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn.
2.       Indien een verklaring is ingetrokken, ontheft de werkgever de betrokken persoon zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na de intrekking van de verklaring, uit de vertrouwensfunctie.
Beleidsregel veiligheidsonderzoeken
Artikel 2. Beoordelingsperiodes
1.       Bij een veiligheidsonderzoek op niveau A worden de gegevens over in beginsel een periode van tien jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van de betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau B geldt in beginsel een periode van acht jaar. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau C geldt in beginsel een periode van vijf jaar.
2.       Met betrekking tot de partner van betrokkene worden in beginsel de gegevens over een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld.
Artikel 5. Persoonlijke gedragingen en omstandigheden
Bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet wordt in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.