ECLI:NL:RBZWB:2025:4204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
BRE 25/581
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot arbeidskorting en belastingrente

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2023 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.868, en had tevens belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank constateert dat de inspecteur het bezwaar van de belanghebbende ongegrond heeft verklaard en dat er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden omdat partijen hier niet om hebben gevraagd.

De rechtbank onderzoekt of de aanslag en de belastingrentebeschikking correct zijn opgelegd, aan de hand van de beroepsgronden van de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Belanghebbende ontving in 2023 een ziektewetuitkering en een werkloosheidswetuitkering van het UWV, maar de rechtbank oordeelt dat de ziektewetuitkering niet onder het arbeidsinkomen valt, waardoor belanghebbende geen recht heeft op arbeidskorting.

De rechtbank wijst erop dat het beroep ook betrekking heeft op de belastingrente, maar dat belanghebbende geen zelfstandige gronden tegen de belastingrente heeft aangevoerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet worden verminderd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 januari 2025.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2023 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.868. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 48 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft in het verweerschrift van 27 maart 2025 gemeld af te zien van een mondelinge behandeling als belanghebbende dit ook doet. De rechtbank heeft aan partijen gevraagd om te laten weten als zij wel een mondelinge behandeling wensen. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste hoogte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende ontving in 2023 een bedrag van € 14.065 aan ziektewetuitkering van het UWV. Daarnaast ontving belanghebbende een bedrag van € 17.879 aan werkloosheidswetuitkering van het UWV.
4.1.
De inspecteur heeft een voorlopige aanslag IB/PVV 2023 (de voorlopige aanslag) opgelegd in overeenstemming met de ingediende aangifte. Daarbij zijn de algemene heffingskorting en de arbeidskorting toegepast.
4.2.
Bij de aanslag is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte. Daarbij is alleen de algemene heffingskorting toegepast.
4.3.
Belanghebbende heeft ook een procedure over het jaar 2022 aanhangig gemaakt. Daarin heeft de rechtbank op 19 maart 2025 uitspraak gedaan. [2]

Motivering

Valt de ziektewetuitkering van belanghebbende onder het arbeidsinkomen?
5. Om na te gaan of er sprake is van arbeidsinkomen wordt er getoetst aan artikel 8.1, eerste lid, onder e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). Dit artikelonderdeel luidt als volgt:
“arbeidsinkomen: het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden.”
5.1.
Daarnaast wordt er ook gekeken naar het bepaalde in artikel 8.1, tweede lid, Wet IB. In het geval van belanghebbende is het de vraag of er voldaan wordt aan sub c van dit artikellid. Dit luidt als volgt:
“loon genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen en uitkeringen ingevolge de Ziektewet, voor zover die betrekking hebben op de periode waarin de dienstbetrekking in de zin van die wet nog niet is beëindigd of voor zover die voortvloeien uit een vrijwillige verzekering als bedoeld in artikel 64 van die wet;”
5.2.
Belanghebbende heeft een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen vanuit het UWV. Om te voldoen aan artikel 8.1, tweede lid, Wet IB moet de uitkering die belanghebbende ontvangen heeft betrekking hebben op de periode waarin er nog sprake is van dienstbetrekking. Dit geldt sinds 1 januari 2020.
5.3.
Belanghebbende stelt dat hij nog in dienstbetrekking was bij de werkgever op het moment dat de ziektewetuitkering inging. De informatie die de inspecteur van het UWV heeft ontvangen over 2023 wijst juist op het tegendeel. Uit die informatie volgt dat voor de uitkering de groene loonbelastingtabel is gebruikt. De groene loonbelastingtabel wordt gebruikt voor de inhouding van loonheffingen op inkomen uit een vroegere dienstbetrekking. Belanghebbende maakt daartegenover niet aannemelijk dat hij toch nog in dienst was bij de werkgever ten tijde van de uitkering. Belanghebbende heeft zijn stelling namelijk in het geheel niet onderbouwd met stukken. Naar het oordeel van de rechtbank valt de ziektewetuitkering van belanghebbende dan ook niet onder het arbeidsinkomen.
Heeft belanghebbende recht op arbeidskorting?
6. Indien arbeidsinkomen wordt genoten door een belastingplichtige, dan heeft de belastingplichtige recht op arbeidskorting. [3] Belanghebbende stelt dat recht bestaat op arbeidskorting.
6.1.
Zoals overwogen onder 5.3 valt de ziektewetuitkering niet onder het arbeidsinkomen. Het gevolg hiervan is dat er ook geen arbeidskorting over de ziektewetuitkering wordt berekend omdat daar geen recht op bestaat. Uit de loongegevens blijkt dat belanghebbende geen ander inkomen heeft wat valt onder het arbeidsinkomen. Belanghebbende heeft dus ook geen recht op arbeidskorting via een ander inkomen.
Belastingrente
7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet worden verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 2 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Artikel 8.11, eerste lid, Wet IB.