ECLI:NL:RBZWB:2025:4289

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
02-291134-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, poging tot zware mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2025, is een minderjarige verdachte aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 2008, heeft op 4 november 2023 in Bergen op Zoom een geweldsincident gehad met het slachtoffer, waarbij hij met een scherp voorwerp, vermoedelijk een mes, letsel heeft toegebracht aan de rechterbovenarm van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een scherp voorwerp in de rechterbovenarm van het slachtoffer heeft gestoken, maar heeft hem vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft wel de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard, omdat er een aanmerkelijke kans bestond dat de verdachte ernstig letsel zou toebrengen. Daarnaast is de verdachte ook aangeklaagd voor het dealen van cocaïne en hennep in de periode van 28 maart 2025 tot en met 30 mei 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en afleveren van cocaïne en hennep, en heeft hem hiervoor wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 114 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een leerstraf So Cool van 40 uur, alsook een werkstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het meewerken aan hulpverlening en het volgen van passend onderwijs. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die door de verdachte moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummers: 02-291134-23, 02-170565-25 (ttz gevoegd) en 02-209795-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [adres] ,
gedetineerd in Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) [locatie] ,
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 23 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 02-291134-23
[slachtoffer] op 4 november 2023 meermalen met een mes in het gezicht en de (rechter)bovenarm heeft gestoken. Dit is primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.
parketnummer 02-170565-25
feit 1: in de periode van 28 maart 2025 tot en met 30 mei 2025 in cocaïne heeft gedeald;
feit 2: in de periode van 28 maart 2025 tot en met 30 mei 2025 in hennep heeft gedeald;
feit 3: op 30 mei 2025 1,75 gram cocaïne en 19,92 gram hennep in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
parketnummer 02-291134-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn gezicht en rechterbovenarm heeft gestoken en baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] . Deze verklaringen zijn consistent en sluiten op elkaar aan en worden ondersteund door de medische informatie in het dossier, waaruit volgt dat het letsel zeer waarschijnlijk is ontstaan door steekverwondingen. Door de plek van het letsel, waar dichtbij verschillende vitale organen zitten, is de officier van justitie van mening dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn handelen [slachtoffer] van het leven zou kunnen beroven. Zij acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte verklaart dat hij een voorwerp van metaal van de grond heeft gepakt en genoodzaakt was om daarmee zwaaiende bewegingen te maken om [slachtoffer] op afstand te houden, acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
parketnummer 02-170565-25
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 28 maart 2025 tot en met 30 mei 2025 opzettelijk cocaïne en hennep bij zich heeft gehad en dat hij daarin heeft gedeald en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-291134-23
De verdediging meent dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan komen en baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte en [getuige 2] . Verdachte was genoodzaakt om met een voorwerp van metaal, dat hij van de grond had gepakt, zwaaiende bewegingen te maken om [slachtoffer] op afstand te houden. Er is geen bewijs dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op het doden van [slachtoffer] had; verdachte heeft niet gericht naar vitale delen gestoken. Daarbij komt dat het letsel van [slachtoffer] op zijn rechterbovenarm niet dodelijk van aard is en ook de herstelperiode heeft niet lang geduurd. Verder is de verdediging van mening dat het dossier voor het steken op het gezicht geen wettig en overtuigend bewijs bevat. Ook de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. Het letsel van [slachtoffer] kan op basis van het dossier en dan vooral de beperkte medische informatie hierin niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Voor wat betreft de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
parketnummer 02-170565-25
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-291134-23
De feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op 4 november 2023 in Bergen op Zoom tussen verdachte en [slachtoffer] een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij door verdachte met een scherp voorwerp letsel is toegebracht aan [slachtoffer] . Verdachte is, nadat er eerder op die avond een situatie tussen verdachte en [slachtoffer] is voorgevallen, naar [slachtoffer] toe gelopen. Verdachte heeft met een voorwerp van metaal in de richting van [slachtoffer] gezwaaid. Verdachte heeft verklaard dat de afstand tussen verdachte en [slachtoffer] op dat moment een tafelbreedte was en dat [slachtoffer] naar voren kwam toen verdachte met het voorwerp aan het zwaaien was, waarna verdachte hem raakte.
Dat verdachte letsel aan de rechterbovenarm van [slachtoffer] heeft toegebracht, is door de verdediging dan ook niet betwist en wordt ook ondersteund door de medische informatie in het dossier. Daaruit volgt dat [slachtoffer] een forse scherpe wond van 14 centimeter op zijn rechterbovenarm had, met spierletsel en die flink wijkt.
Gezien het letsel, de aangifte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte
met een scherp voorwerpletsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen of het scherpe voorwerp een mes betrof. Van dat onderdeel in de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken. Gezien de bewijsmiddelen in het dossier laat de rechtbank verder in het midden of het letsel van [slachtoffer] is veroorzaakt door het
stekenof het
snijdenvan verdachte. Aan verdachte is ook ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] in zijn gezicht heeft gestoken en/of gesneden. Op basis van de medische informatie in het dossier stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] een wondje van 2 centimeter op zijn gezicht had, welke - in tegenstelling tot het letsel op de rechterbovenarm - niet nader is beschreven. Onduidelijk is voor de rechtbank of en hoe verdachte dit letsel op het gezicht aan [slachtoffer] zou hebben toegebracht. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eenmaal met een scherp voorwerp in de rechterbovenarm van [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair), zware mishandeling (subsidiair) of een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair).
Is er sprake van een poging tot doodslag?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier om te kunnen vaststellen dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Hiervan is kort gezegd sprake als er een aanmerkelijke kans aanwezig is dat dit gevolg - de dood - zal intreden en verdachte welbewust deze kans heeft aanvaard. Of dit zo is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte eenmaal met een scherp voorwerp in de rechterbovenarm van [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden. Naar het oordeel van de rechtbank kan door een enkele snij- en/of steekverwonding op die plaats niet zonder meer worden geconcludeerd dat hierdoor een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Factoren die in dit verband een rol spelen zijn het soort voorwerp dat is gebruikt, de wijze waarop is gestoken en/of gesneden en de mate van kracht waarmee is uitgehaald. Zoals overwogen, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld of het scherpe voorwerp waarmee verdachte heeft uitgehaald een mes betrof. Het scherpe voorwerp is door de politie niet gevonden en concrete informatie daarover ontbreekt in het dossier. Duidelijkheid ontbreekt ook ten aanzien van de manier waarop het scherpe voorwerp door verdachte is gebruikt. Daarom kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen met welke kracht er is gestoken en/of gesneden. Daarbij komt dat de medische gegevens geen informatie bevatten waaruit volgt dat het steken en/of snijden op de betreffende plaats op de rechterbovenarm (potentieel) dodelijk was. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte dan ook van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken.
Is er sprake van zware mishandeling?
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling moet het (voorwaardelijk) opzet van verdachte zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast moet er daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel door het handelen van verdachte zijn ontstaan. Voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kan worden gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. Zoals overwogen, heeft [slachtoffer] een forse scherpe verwonding van 14 centimeter in zijn rechterbovenarm met spierletsel. De wond moest worden gehecht en na 10 dagen zijn de hechtingen verwijderd. Over het letsel en de ernst daarvan is verder niets bekend geworden en de hersteltermijn is relatief beperkt gebleven. Deze omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Om die reden zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van de ten laste gelegde zware mishandeling.
Is er sprake van een poging tot zware mishandeling?
De gedraging van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank wel een poging tot zware mishandeling op. Voor een poging tot zware mishandeling is vereist het (voorwaardelijk) opzet om de ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat door het snijden en/of steken met een scherp voorwerp in de bovenarm naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestaat dat die persoon ernstig letsel oploopt, onder andere bestaande in de kans op het raken van pezen of spieren, ernstige weefselschade en/of een blijvend litteken. Ook voor verdachte moet dit duidelijk zijn geweest. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] had kunnen veroorzaken, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals meer subsidiair ten laste is gelegd.
parketnummer 02-170565-25
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier vast dat verdachte zich in de periode van 28 maart 2025 tot en met 30 mei 2025 in Bergen op Zoom bezig heeft gehouden met de handel in cocaïne. [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op 30 mei 2025 cocaïne heeft gekocht door naar een telefoonnummer te bellen, welk telefoonnummer door de politie is gelinkt aan verdachte. Voornoemde [getuige 3] verklaart tevens dat hij sinds 28 maart 2025 ongeveer zeven keer drugs heeft gekocht via hetzelfde telefoonnummer en dat degene die de drugs komt brengen dezelfde man is als van het telefoonnummer. Dat verdachte zich bezig hield met de handel in cocaïne wordt ook ondersteund door de verbalisanten die op 30 mei 2025 hebben gezien dat verdachte kort voor zijn aanhouding - bewust - een gripzakje met meerdere ponypacks met (vermoedelijk) cocaïne uit zijn tasje liet vallen. Dat de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen ook daadwerkelijk cocaïne bevatte, is bevestigd door het NFI. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de periode 28 maart 2025 tot en met 30 mei 2025 cocaïne heeft verkocht en afgeleverd.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 20 april 2025 tot en met 30 mei 2025 in Bergen op Zoom hennep heeft verkocht en afgeleverd. Op 30 mei 2025 is door de politie een kort contact tussen verdachte - die ambtshalve door de politie is herkend - en [getuige 4] waargenomen, waarbij verdachte iets aan [getuige 4] overhandigde. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat dit een drugsoverdracht van hennep is geweest. Dat verdachte dealde in hennep wordt ondersteund door [getuige 4] , die direct na de overdracht bij de politie heeft verklaard dat hij die dag hennep bij verdachte had gekocht. Verder vertelt hij van deze dealer 15 keer eerder gekocht te hebben, minimaal vanaf 20 april 2025. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de aanhouding van verdachte op 30 mei 2025 ongeveer 19,92 hasjiesj (te weten bruine blokjes in gripzakjes) is aangetroffen, die door de politie door middel van een indicatieve buisjestest van het M.M.C. International B.V. is getest, gevolgd door een positieve reactie op de aanwezigheid van THC, het werkzame bestanddeel van hennep en hasjiesj. Daarnaast heeft de politie bij de aanhouding van verdachte ongeveer 1,72 gram cocaïne aangetroffen en eveneens getest door middel van een indicatieve buisjestest van het M.M.C. International B.V., gevolgd door een positieve reactie op cocaïne. Het resultaat van de door de politie uitgevoerde test wordt bevestigd door het deskundigenonderzoek door het NFI naar de aangetroffen verdovende middelen, waaruit volgt dat de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen cocaïne bevatte. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad. Ten aanzien van het bezit van hennep spreekt de rechtbank verdachte vrij nu duidelijk uit de gedetailleerde beschrijving van de politie blijkt dat het gaat om hasjiesj.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-291134-23
Meer subsidiair
op 4 november 2023 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een scherp voorwerp in de (rechter)bovenarm heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 02-170565-25
Feit 1
in de periode van 28 maart 2025 tot en met 30 mei 2025 te Bergen op Zoom opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd hoeveelheden van cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 20 april 2025 tot en met 30 mei 2025 te Bergen op Zoom opzettelijk
heeft verkocht en afgeleverd hoeveelheden hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3
op 30 mei 2025 te Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,75 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er in de zaak met parketnummer 02-291134-23 sprake was van een noodweer(-exces)situatie, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte naar [slachtoffer] toe is gegaan om in gesprek te gaan over de situatie van eerder op die avond, waarbij [slachtoffer] verdachte - net als eerder op die avond - direct aanviel. Verdachte vond een voorwerp van metaal op de grond en was, als reactie op de aanval van [slachtoffer] , genoodzaakt om daarmee zwaaiende bewegingen te maken om [slachtoffer] op afstand te houden.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(-exces)situatie niet aannemelijk is geworden, omdat verdachte degene is die naar [slachtoffer] toe is gelopen en het dossier geen aanwijzingen bevat waaruit blijkt dat [slachtoffer] verdachte eerst zou hebben aangevallen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
In geval er sprake is van een noodweersituatie waarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden, kan een beroep op noodweerexces slagen. Deze overschrijding is verontschuldigbaar als de gedraging waaruit de verdediging bestaat, het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de leerstraf So Cool voor de duur van 40 uur en een jeugddetentie van 210 dagen, met aftrek van voorarrest (die zij op 114 dagen berekent), waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming met als aanvullende bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan het contactverbod met benadeelde [slachtoffer] . De officier van justitie heeft bij haar strafreis rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte, dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is en niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de duur en de positieve ontwikkelingen in de afgelopen schorsingsperiode. Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en niet meegaat in de lezing dat in de zaak met parketnummer 02-291134-23 sprake is van noodweer(exces), meent de verdediging dat de oplegging van de leerstraf So Cool en een jeugddetentie van 174 dagen, met aftrek van voorarrest (van 114 dagen), waarvan 60 dagen voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer] met een scherp voorwerp in zijn rechterbovenarm gestoken en/of gesneden. In de lezing van verdachte - inhoudende dat hij naar [slachtoffer] toe is gegaan om te praten en te vragen waarom [slachtoffer] verdachte eerder op die avond had geslagen en dat [slachtoffer] verdachte toen direct aanviel, waardoor verdachte genoodzaakt was om [slachtoffer] op afstand te houden - gaat de rechtbank niet mee. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zijn eigen behoefte voorop gezet en bewust de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht om verhaal te gaan halen vanwege de situatie die zich eerder die avond tussen hen had afgespeeld. Dit terwijl verdachte de situatie van eerder op die avond beschrijft tegenover de politie als een situatie waarvan het niet nodig is om aangifte te doen. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte versterking is gaan halen en vervolgens op zoek is gegaan naar [slachtoffer] met als resultaat dat aan [slachtoffer] letsel is toegebracht. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk op de lichamelijk integriteit van [slachtoffer] gemaakt. Zij handelen getuigt van een gebrek aan respect voor de veiligheid van [slachtoffer] , maar ook voor het gevoel van veiligheid in de maatschappij. Het geweldsincident heeft zich buiten op straat afgespeeld. Andere mensen zijn niets vermoedend geconfronteerd met geweld in wat voor hun een veilige omgeving moet zijn. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne en hennep. Door zijn handelen is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Cocaïne en hennep zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijk. Bovendien gaat de handel in soft- en harddrugs vaak gepaard met ernstige criminaliteit en steeds grover geweld. Dit raakt de samenleving. Deze nadelige effecten zijn ook de reden dat op het dealen van soft- en harddrugs forse straffen zijn gesteld. Verdachte heeft over deze feiten niets willen zeggen of toelichten. De rechtbank heeft daarom geen inzicht in hoe verdachte hiertoe, notabene tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, is gekomen.
De persoon van verdachte
Om meer inzicht in de persoon van verdachte en persoonlijke omstandigheden te krijgen, is verdachte (in de zaak met parketnummer 02-291134-23, te weten het geweldsincident met [slachtoffer] ) onderzocht door drs. [persoon] , GZ-psycholoog. Door de deskundige is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een aanpassingsprobleem met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Verdachte staat in een overlevings-/verdedigingsstand door eerdere negatieve ervaringen in combinatie met dat hij beperkte copingvaardigheden heeft om met stress en spanningen om te gaan en zeer regelmatig (sociale) situaties niet begrijpt, niet overziet en onjuist interpreteert. Als verdachte in paniek is, reageert hij vanuit angst met (verbale) agressie. De deskundige acht het aannemelijk dat deze stoornissen in geval van een bewezenverklaring hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde feit en adviseert om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag wordt zonder begeleiding en behandeling als hoog ingeschat. Om het recidiverisico te verkleinen en tot een zo gunstig mogelijke ontwikkeling te komen, is het noodzakelijk dat aan verdachte de leerstraf So Cool wordt opgelegd. Daarnaast is een behandeling gericht op het aanleren van ander gedrag, het leren reguleren van zijn emoties en het werken aan controle op zijn reactie op andere personen en (sociale) situaties nodig. Hierbij is het ook van belang dat de ouders van verdachte worden meegenomen en dat zij vaardigheden en handvatten krijgen aangereikt om verdachte passend en leeftijdsadequaat te begrenzen, hem structuur te bieden en te kunnen stimuleren. Te denken aan Multi Systeem Therapie Intellectual Disability (MST-ID) door [zorginstelling 1] . Verder vindt de deskundige het belangrijk dat verdachte wordt begeleid bij het structureren van zijn dag en dat hij passende dagbesteding heeft. Hierbij kan zijn begeleider de heer [begeleider] helpen, waar verdachte een positief contact mee heeft. De deskundige adviseert om het bovenstaande te realiseren in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 17 juni 2025 dat over verdachte (in de zaak met parketnummer 02-291134-23) is opgemaakt en de toelichting en het advies dat door de vertegenwoordiger van de Raad tijdens de zitting is gegeven. De vertegenwoordiger handhaaft het advies zoals weergegeven in haar rapport. De Raad adviseert om aan verdachte de leerstraf So Cool en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan MST-ID en de hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht en dat verdachte tot het behalen van zijn startkwalificatie passend onderwijs en/of dagbesteding volgt. Verder volgt uit het rapport dat de kans op herhaling als hoog wordt ingeschat. Tijdens de zitting heeft de Raad herhaald dat de inzet van MST-ID passend is. De Raad verwijst daarbij naar het NIFP-rapport en omdat het een erkende gedragsinterventie is, waarbij deskundigheid en professionaliteit centraal staat. De Raad vindt dat alles moet worden ingezet wat mogelijk is. Hierbij kunnen de begeleiding vanuit de jeugdreclassering, MST-ID en de betrokkenheid van de heer [begeleider] naast elkaar lopen.
De bij verdachte betrokken jeugdreclasseerder heeft toegelicht dat het belangrijk is dat de begeleiding vanuit de jeugdreclassering in combinatie met de begeleiding door de heer [begeleider] , die de culturele achtergrond van het gezin begrijpt, wordt voorgezet. Volgens de jeugdreclasseerder heeft de inzet van MST-ID geen meerwaarde. Naast dat het gelet op de culturele achtergrond van het gezin niet passend is, is het verloren energie om de ouders en verdachte zover te krijgen om (ook) daaraan mee te werken en steeds de vertaalslag richting ouders te maken. Het heeft lang geduurd voordat er een vertrouwensband en samenwerking tussen de huidige hulpverlening - de jeugdreclasseerder en de heer [begeleider] - en verdachte en zijn ouders was en die constructie van samenwerken en hulp bieden verloopt nu goed. Met MST-ID (erbij) bestaat het risico dat verdachte en de ouders worden overvraagd. Daarnaast hebben de jeugdreclasseerder en de heer [begeleider] na het recidiveren van verdachte besproken wat er anders moet om het recidiverisico te beperken. Zij zijn tot de conclusie gekomen dat er meer structuur en invulling aan de vrije tijd van verdachte moet worden gegeven. Hierin moeten ook de ouders worden meegenomen. Zij hebben pedagogische handvatten nodig om toezicht op verdachte te houden en hem te begrenzen. De jeugdreclasseerder en de heer [begeleider] zijn hiermee al gestart en verdachte is gemotiveerd om na de zomervakantie te starten met de kappersopleiding. Naast de leerstraf So Cool vindt de jeugdreclassering een voorwaardelijk strafdeel - als stok achter de deur - noodzakelijk om dit te realiseren en ervoor te zorgen dat verdachte op het rechte pad komt en blijft.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van verdachte van 11 juni 2025. Daaruit volgt dat artikel 63 Sr van toepassing is, nu verdachte op 9 januari 2025 door de kantonrechter is veroordeeld voor het overtreden van artikel 110 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is verder niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld.
Verminderde toerekening
De psycholoog heeft toegelicht dat het aannemelijk is dat de stoornissen van verdachte in de zaak met parketnummer 02-291134-23 hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde feit. Verdachte handelde vanuit zijn licht verstandelijke beperking direct en impulsief, waarbij hij de negatieve gevolgen voor zichzelf en de benadeelde onvoldoende heeft overzien en ingeschat. De rechtbank acht dit ook aannemelijk en is daarom van oordeel, zoals ook door de verdediging is bepleit, dat het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer
02-291134-23 in enige mate verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Schorsingsperiode
Ook neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat verdachte zich gedurende zijn schorsingsperiode niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en dat hij nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, als gevolg waarvan de schorsing van de voorlopige hechtenis tweemaal - in april 2024 en in juni 2025 - is opgeheven. Het baart de rechtbank grote zorgen dat verdachte, nadat hij al twee kansen en een waarschuwing had gekregen, tijdens zijn schorsingsperiode is gaan dealen in soft- en harddrugs. Zeker gelet op dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het de afgelopen periode erg goed met hem ging. Dit verloop van de schorsingsperiode weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Redelijke termijn
Het uitgangspunt in het jeugdstrafrecht is dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in de zaak met parketnummer 02-291134-23 is aangevangen op 4 november 2023, de dag dat verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord en bekend is geworden met de verdenkingen tegen hem. De termijn tussen het eerste verhoor op 4 november 2023 en de uitspraak is ruim 20 maanden. Daarmee is de redelijke termijn voor jeugdigen met vier maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin bij de op te leggen straf meewegen en in dit concrete geval een vermindering van 5% daaraan verbinden.
Oplegging van de straf
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de hiervoor genoemde adviezen en omstandigheden in aanmerking, alsook de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest rechtvaardigen. Om verder recht te doen aan de ernst van de feiten en om te voorkomen dat verdachte zich (opnieuw) zal bezig houden met het plegen van strafbare feiten ziet de rechtbank reden om verdachte daarnaast een leerstraf en een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De rechtbank heeft grote zorgen over verdachte. Verdachte heeft tijdens de zitting ervoor gekozen om niet alles te willen bespreken. Dat maakt dat de rechtbank zich geen volledig beeld heeft kunnen vormen over verdachte en waarom hij, ondanks alle betrokken begeleiding, deze feiten heeft gepleegd. Er is nu een gedragen plan van de jeugdreclassering. Het is belangrijk dat alle betrokkenen, waaronder in de eerste plaats verdachte zelf, hiermee aan de slag kunnen gaan. Verdachte is gemotiveerd om na de zomervakantie te starten met de kappersopleiding. De rechtbank hecht er waarde aan dat er ondanks de zorgen over verdachte vertrouwen wordt gegeven dat het hem kan gaan lukken om stappen voorwaarts te zetten. Hij ervaart een goede klik met de jeugdreclassering en de heer [begeleider] en weet inmiddels dat zij (direct) zullen optreden als hij zich niet aan afspraken houdt. Mede gelet op adviezen van de deskundigen vindt de rechtbank het dan ook belangrijk dat verdachte door middel van bijzondere voorwaarden verder wordt begeleid door onder andere de jeugdreclassering. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat de officier van justitie bij haar strafeis in de zaak met parketnummer 02-291134-23 is uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag) en in de zaak met parketnummer 02-170565-25 bij feit 3 voor het in bezit hebben van cocaïne en hennep. Nu de rechtbank in de strafzaak met parketnummer 02-291134-23 tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling) is gekomen en in de zaak met parketnummer 02-170565-25 bij feit 3 enkel tot het bewijs van bezit cocaïne is gekomen, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overwegend legt de rechtbank,
naasteen onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest (welke de rechtbank op 114 dagen begroot), aan verdachte op de leerstraf So Cool (regulier) van 40 uur en een werkstraf van 120 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal hierbij als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte moet meewerken aan de reeds betrokken hulpverlening van (de heer [begeleider] bij) [zorginstelling 2] en/of andere hulpverlening die de jeugdreclassering (vervangend of aanvullend) noodzakelijk vindt, dat hij dagbesteding heeft en/of passend onderwijs volgt tot het behalen van zijn startkwalificatie, dat hij een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft en dat hij geen contact zal opnemen, zoeken of hebben met de benadeelde partij [slachtoffer] .
De rechtbank zal - anders dan door de Raad is geadviseerd -
nietopleggen dat verdachte moet meewerken aan MST-ID, nu de toegevoegde waarde daarvan tijdens de zitting voor de rechtbank onvoldoende duidelijk is geworden en er op dit moment zowel richting verdachte als zijn ouders een goede begeleiding en samenwerking met de jeugdreclassering en de heer [begeleider] lijkt te zijn. Hierbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat een extra hulpvorm, waarvan de nut en de noodzaak naast wat al wordt aangeboden niet blijkt, verdachte en de ouders kan overvragen. De jeugdreclasseerder heeft tijdens de zitting duidelijk haar visie op de benodigde aanpak gegeven en toegelicht en de rechtbank biedt de jeugdreclassering en verdachte graag de kans om dit plan uit te voeren. Dit acht de rechtbank zowel in het belang van verdachte en zijn ouders als in het belang van de maatschappij. Hierbij vertrouwt zij erop dat de jeugdreclassering vanuit haar expertise en ervaring met verdachte en de ouders de benodigde hulp en begeleiding waar nodig bijstelt als de situatie daarom vraagt.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft het bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer
02-291134-23 op als deze gelijk is aan de jeugddetentie die zal worden opgelegd.

7.De benadeelde partij

parketnummer 02-291134-23
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mr. E. Sarigöl, advocaat te Etten-Leur, een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 7.165,59, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 5.060,- aan immateriële schade en € 2.105,59 aan materiële schade, die de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Ten aanzien van de stelpost ‘begeleiding naar afspraken (o.a.) behandelende sector’ die onderdeel uitmaakt van de gevorderde verplaatste schade is door mr. Sarigöl nader toegelicht dat het gaat om tijd en niet perse om gemiste inkomsten van de moeder van [slachtoffer] . Bij de reiskosten overig is driemaal gerekend met de plaats Breda, maar dat moet zijn Breda, Middelburg en Etten-Leur. Verder verzoekt zij de rechtbank - voor zover nodig - gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen opmerkingen over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Wel vordert zij om de toe te wijzen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de vrijspraak die de verdediging heeft bepleit, verzoekt de verdediging primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair meent de verdediging dat de immateriële schadevergoeding drastisch moet worden gematigd, nu het litteken op de bovenarm van [slachtoffer] veelal niet zichtbaar is, door het dragen van kleding. Voor wat betreft de materiële schade refereert de verdediging zich voor het verlies aan verdienvermogen, de verplaatste schade en de reiskosten naar het ziekenhuis, de huisarts, school en werk aan het oordeel van de rechtbank. Voor het overige deel van de materiële schade verzoekt de verdediging om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, te weten een poging zware mishandeling van [slachtoffer] , heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij zijn schade moet vergoeden.
Materiële schade
Namens de benadeelde partij is een bedrag van € 2.105,59 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit € 393,79 aan reis- en parkeerkosten, € 504,- aan beschadigde kleding,
€ 464,50 aan verlies van verdienvermogen en € 743,30 aan verplaatste schade.
- Reis- en parkeerkosten
Deze schadepost bestaat uit € 343,79 aan reiskosten en € 50,- als stelpost aan parkeerkosten.
De rechtbank zal de reiskosten die zien op het ziekenhuis, de huisarts en de psycholoog toewijzen, nu deze schadeposten voldoende zijn onderbouwd en naar het oordeel van de rechtbank in een voldoende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde handelen staan. De rechtbank zal daarom de vordering voor een bedrag van
€ 237,34(4,4 + 10,8 + 704 kilometer x € 0,33) toewijzen. Voor de parkeerkosten en het overige deel van reiskosten zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Beschadigde kleding
Deze schadepost bestaat uit € 79,- aan een shirt, € 50,- aan een vest en € 375,- aan schoenen.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij het shirt en het vest zoals genoemd in de vordering droeg en dat die beschadigd zijn geraakt bij het incident. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en deze schade en de hoogte van de gevorderde bedragen komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank acht daarom de vordering voor een bedrag van
€ 129,-toewijsbaar. Voornoemde causaliteit ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de schadepost die ziet op de schoenen. Op basis van het dossier is het rechtbank op geen enkele manier duidelijk geworden of en hoe de schoenen beschadigd zijn geraakt. Dat betekent dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit deel van de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Verlies aan verdienvermogen
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Er zijn veel onduidelijkheden en de rechtbank wil geen aannames doen. Dit vereist nader onderzoek en daar leent deze civiele procedure binnen het strafproces zich niet voor. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Verplaatste schade
De verplaatste schade bestaat uit € 11,- aan persoonlijke verzorging, € 232,30 aan huishoudelijke hulp en een stelpost van € 500,- voor ‘begeleiding naar afspraken (o.a.) behandelende sector.
De rechtbank overweegt dat verplaatste schade op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en artikel 6:107, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en dat een verdere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is een bedrag van € 5.060,- aan immateriële schade gevorderd, bestaande uit € 3.000,- voor fysiek letsel en € 1.600,- voor psychisch letsel met een verhoging van 10% gelet op de jurisprudentie.
- Fysiek letsel
Ten aanzien van het fysieke letsel acht de rechtbank de door het slachtoffer geleden immateriële schade toewijsbaar voor een bedrag van
€ 500,-, gelet op de onderbouwing van de vordering en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank is van oordeel dat deze schade in een voldoende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde handelen staat. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde als gevolg van de steek-/snijverwonding een zichtbaar litteken op zijn rechterbovenarm heeft en daardoor dagelijks met het incident wordt geconfronteerd. De rechtbank acht het overige deel van deze schadepost onvoldoende onderbouwd en is van oordeel dat een verdere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Psychisch letsel
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de schadepost die ziet op het psychische letsel niet-ontvankelijk verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Een verdere behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 4 november 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen: 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Kostenveroordeling
Ook zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
parketnummer 02-170565-25
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten het geldbedrag van € 850,60, de telefoon en de fatbike zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte toebehoren. Anders dan de verdediging, die de teruggave van de voorwerpen heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de strafbare feiten met behulp van de telefoon en de fatbike zijn voorbereid en begaan. Deze voorwerpen zijn gebruikt voor het dealen. Het geldbedrag is geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen. Dat verdachte ter terechtzitting voor het eerst heeft verklaard dat hij het geldbedrag van zijn zus heeft gekregen om rijlessen te volgen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank zal daarom de in beslag genomen voorwerpen verbeurdverklaren.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ten uitvoerlegging onder parketnummer 02-209795-22, omdat de voorwaardelijke werkstraf van 40 uur die aan verdachte is opgelegd bij uitspraak van de kantonrechter van 14 maart 2023 reeds ten uitvoer is gelegd.
Nu de voorwaardelijke werkstraf reeds volledig ten uitvoer is gelegd, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot tenuitvoerlegging.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 02-291134-23 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-291134-23
meer subsidiair: poging tot zware mishandeling;
parketnummer 02-170565-25
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 114 (honderdveertien) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dat verband vast dat verdachte de jeugddetentie reeds heeft uitgezeten;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
de leerstraf So Cool (regulier) van 40 (veertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
een werkstraf van 120 (honderdtwintig) uren, subsidiair 60 (zestig) dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 60 (zestig) uren, subsidiair 30 (dertig) dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* moet meewerken aan de reeds betrokken hulpverlening van (de heer [begeleider] bij) [zorginstelling 2] en/of andere hulpverlening die de jeugdreclassering (vervangend of aanvullend) noodzakelijk vindt;
* passend onderwijs moet volgen en/of passende dagbesteding moet hebben tot het behalen van zijn startkwalificatie;
* moet meewerken aan een zinvolle vrijetijdsbesteding in overleg met de jeugdreclassering;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboortedag 2] 2006;
- bepaalt dat
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft hierbij opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
parketnummer 02-170565-25
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* het geldbedrag van € 850,60;
* de telefoon;
* de fatbike;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-209795-22;
Benadeelde partij
parketnummer 02-291134-23
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 866,34, waarvan € 366,34 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

Schadevergoedingsmaatregel

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 866,34te betalen, waarvan € 366,34 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
0 dagen gijzelingkan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
parketnummer 02-291134-23
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. T.M. Brouwer en mr. J.F.C. Janssen, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juli 2025.
De griffier en mr. Brouwer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.