Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] N.V.
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 226,75
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rechts inhalen op de Rijksweg A16 te Breda op 14 juni 2022. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., stelde dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat hij een auto op de linkerbaan had ingehaald die afremde vanwege filevorming. De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 13 juni 2025 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. De rechter concludeerde dat er geen reële mogelijkheid was voor de verbalisant om betrokkene staande te houden, wat leidde tot de conclusie dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf om de boete met 25% te matigen.
De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de boete werd vastgesteld op € 187,50, met een terugbetaling van € 62,50 aan betrokkene voor te veel betaalde zekerheid. Daarnaast werd een proceskostenvergoeding van € 226,75 toegekend aan betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, en griffier E. Alekperov.