In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op het Kloosterplein te Breda op 28 januari 2023. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 28 mei 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene had echter aangevoerd dat hij niet was gehoord, omdat hij recentelijk was verhuisd en het Openbaar Ministerie brieven naar zijn oude adres had gestuurd. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat de betrokkene te veel had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald. Het verzoek om een dwangsom werd afgewezen, omdat de officier van justitie tijdig had beslist.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en het recht op een eerlijke behandeling binnen een redelijke termijn. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete aangepast.