In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het gebruik van een puntstuk op de Rijksweg A59 te Oosterhout op 1 april 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van betrokkene, mr. M. Lagas van Appjection B.V., en een zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene heeft echter aangevoerd dat er geen bewijs was voor de gedraging en dat de locatie onvoldoende was geindividualiseerd. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende was, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een verdere matiging van de boete. Uiteindelijk werd de boete met 50% gematigd en werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. M.A.V. van Aardenne, bijgestaan door griffier E. Alekperov.