In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Achterhoeksestraat te Rucphen op 27 september 2022. De betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. K. Kattick.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht, en dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag biedt voor deze vaststelling. De betrokkene had aangevoerd dat hij geen bord had gezien dat de eenrichtingsverkeersregel aangaf, maar de kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verkeersborden aanwezig waren. Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een verdere matiging van de boete. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de boete met 25% gematigd en de beslissing van de officier van justitie vernietigd. De kantonrechter heeft de officier van justitie opgedragen het te veel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.