In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A17 op 12 januari 2023. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. K. Kattick.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij de gedraging niet heeft verricht en heeft verzocht om bewijs. De zittingsvertegenwoordiger heeft echter verzocht om de boete te matigen met 25% vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de redelijke termijn was overschreden met vijf maanden, wat aanleiding gaf tot de gevraagde matiging.
De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en de boete is gematigd tot € 262,50, met een terugbetaling van € 87,50 aan de betrokkene. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.