ECLI:NL:RBZWB:2025:440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
11215558 \ CV EXPL 24-3651 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en onverschuldigde betaling door zorgverzekeraar

In deze zaak vordert CZ Zorgverzekeringen N.V. betaling van een maandpremie van € 123,50 van een verzekerde, ondanks dat de zorgverzekering per 1 januari 2024 was beëindigd. De verzekeraar heeft de verzekerde op verschillende manieren aangemaand, maar de communicatie was inconsistent. In een e-mail werd aangegeven dat CZ een bedrag van € 123,50 aan de verzekerde had betaald, wat de verzekerde moest terugbetalen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van CZ moet worden afgewezen, omdat de verzekeraar niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht. Dit houdt in dat CZ in haar dagvaarding niet duidelijk heeft gemaakt op welke gronden de vordering is gebaseerd. De kantonrechter legt ook een proceskostenvergoeding op aan CZ van € 50,00 aan de verzekerde, omdat CZ in het ongelijk is gesteld. In reconventie vordert de verzekerde onder andere schadevergoeding en een verklaring over fraude, maar deze vorderingen worden afgewezen. De kantonrechter compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11215558 \ CV EXPL 24-3651
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
te Tilburg,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: GGN Brabant,
tegen
[verzekerde],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [verzekerde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

Een verzekerde heeft zijn zorgverzekering per 1 januari 2024 beëindigd. Toch vordert de verzekeraar via schriftelijke aanmaningen betaling van de maandpremie van januari 2024, een bedrag van € 123,50. In een e-mailbericht geeft de verzekeraar echter aan dat zij een bedrag van € 123,50 aan verzekerde heeft betaald, dat verzekerde aan haar moet terugbetalen. De toelichting per e-mail en de schriftelijke vordering van de verzekeraar komen niet met elkaar overeen. Ook in haar dagvaarding is de verzekeraar onvolledig en wordt pas tijdens de procedure duidelijk op grond waarvan zij nu eigenlijk betaling vordert. Op grond daarvan blijkt dat de vordering moet worden afgewezen. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van schending van de substantiëringsplicht door de verzekeraar en koppelt daaraan het gevolg dat de verzekeraar een bedrag van € 50,00 aan proceskosten moet betalen aan de verzekerde.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
- de akte van CZ.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

3.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
- [verzekerde] had een zorgverzekering bij CZ. De maandpremie, een bedrag van € 123,50, werd door CZ in de maand voorafgaande aan de maand waarin de premie verschuldigd was via automatische incasso afgeschreven.
- [verzekerde] heeft deze verzekering eind december 2023 opgezegd, waarna CZ de verzekering per 1 januari 2024 heeft beëindigd.
- CZ heeft op 2 januari 2024 een bedrag van € 123,50 aan [verzekerde] betaald.
- CZ heeft op 5 januari 2024 aan [verzekerde] een brief gestuurd waarin zij, voor zover hier relevant, schreef:
“U hebt ons gemachtigd om bedragen die u moet betalen van uw rekening af te schrijven. Wij ontvingen bericht van uw bank dat het bedrag van € 123,50 niet afgeschreven kon worden.
Op de achterkant van deze brief kunt u zien waar dit bedrag over gaat. Wij vragen u om het bedrag van € 123,50 aan ons over te maken vóór 26 januari 2024.”
- Naar aanleiding daarvan heeft [verzekerde] op 11 januari 2024 per brief aan CZ verzocht aan te geven wat de reden voor de betaling zou moeten zijn, aangezien de verzekering was opgezegd.
- CZ heeft vervolgens een herinnering gestuurd met als datum 8 februari 2024. Het gevorderde bedrag is op de achterzijde van de brief als volgt gespecificeerd:
- Naar aanleiding hiervan heeft [verzekerde] op 13 februari 2024 een klacht ingediend. Hierover hebben partijen elkaar op 29 februari 2024 telefonisch gesproken. CZ heeft van dit gesprek een bevestiging aan [verzekerde] gestuurd. Daarin staat onder meer:
“[…]Premie incasso voor januari 2024
U vraagt zich af waarom wij hebben geprobeerd premie te incasseren terwijl u net meer verzekerd bent bij CZ. Een terechte vraag. De opzegging voor uw zorgverzekering hebben wij pas op 28 december 2023 ontvangen. Op 29 december 2023 hebben wij deze verwerkt. De opdracht voor incasso van de premie voor januari is dan al naar de bank. We kunnen dan niet meer voorkomen dat er nog premie wordt afgeschreven. […]
U hebt uw afschrift nagekeken maar hebt geen afschrijving of terugboeking van premie kunnen vinden op 2 januari 2024. Het is juist dat er geen premie is afgeschreven. We hebben dit wel geprobeerd maar hebben van de bank bericht gekregen dat de afschrijving niet was gelukt. Omdat we de incasso niet meer konden tegenhouden, hebben we onmiddellijk de maandpremie ook weer terugbetaald. Dit bedrag hebben wij op 2 januari 2024 overgemaakt. We realiseren ons dat er enige vertraging kan zijn geweest in de bijboeking op uw rekening. Op 3 januari 2024 kregen we bericht van de bank dat de incasso niet gelukt was. Op 5 januari 2024 hebben wij u daarom een brief gestuurd om de te veel terug ontvangen premie terug te betalen. […]
U geeft aan dat u geen vergoeding krijgt voor werkzaamheden die u voor ons uitvoert. Zoals in ons gesprek uitgelegd mag van een verzekerde verwacht worden dat deze enige tijd en moeite besteed aan het voeren van een administratie. Hiervoor geven wij inderdaad geen vergoeding.”
- Op 7 maart 2024 heeft CZ per brief aan [verzekerde] een aanmaning gestuurd. Daarin verzoekt zij [verzekerde] de achterstand te betalen. In de brief is ook opgenomen wat de consequenties zijn als [verzekerde] niet op tijd betaalt, zoals het stopzetten van de aanvullende verzekering (waarbij de basisverzekering wel doorloopt). Ook wordt gewaarschuwd voor incassokosten voor een bedrag van € 40,00. De specificatie vermeldt:
- [verzekerde] heeft CZ per brief van 13 maart 2024 laten weten dat hij geen bevestigingsbrief van het gesprek had ontvangen. Daarnaast stuurde hij een factuur voor de uren die hij inmiddels had gestoken in het proberen te doorgronden waarom CZ betaling vordert. In reactie daarop heeft CZ per e-mailbericht van 15 maart 2024 aan [verzekerde] de tekst van de brief van 29 januari 2024 toegestuurd.
- Vervolgens heeft [verzekerde] nogmaals een klacht ingediend bij CZ en ook bij de Stichting Klachten Geschillen Zorgverzekeringen. Daarop heeft CZ per e-mailbericht van 12 april 2024 gereageerd met onder meer de volgende tekst:
“[…]U bent van mening dat u het premiebedrag over de maand januari 2024 dat u onterecht hebt teruggekregen, niet hoeft terug te betalen. […]
In ons gesprek van 29 februari 2024 heb ik u uitgelegd dat wij de premie voor de maand januari 2024 hebben geprobeerd te incasseren. De opdracht voor deze incasso konden wij niet meer tegenhouden omdat wij uw opzegging pas laat in december kregen. Ervan uitgaande dat de premie zou worden afgeschreven, hebben wij deze ook al aan u terugbetaald. Achteraf kregen wij bericht van uw bank dat de afschrijving niet gelukt was. U hebt hierdoor dus een premieteruggave van ons gekregen waar u geen recht op had. Deze moet u aan ons terugbetalen.[…]”
- Op 14 mei 2024 heeft [verzekerde] nogmaals een factuur voor uitzoekwerkzaamheden gestuurd aan CZ.
- [verzekerde] heeft op 13 september 2024 het door CZ betaalde bedrag van € 123,50 terugbetaald aan CZ.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
CZ vordert na vermindering van eis veroordeling van [verzekerde] tot betaling van een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 2,86 aan rente, vermeerderd met de wettelijke rente over € 123,50 vanaf het moment van dagvaarding tot algehele voldoening.
4.2.
CZ heeft haar vordering aanvankelijk gegrond op het niet nakomen van de zorgverzekeringsovereenkomst tussen haar en [verzekerde] . Bij repliek in conventie heeft CZ de grondslag van haar eis gewijzigd in onverschuldigde betaling.
4.3.
[verzekerde] voert verweer. [verzekerde] wil dat de vorderingen van CZ worden afgewezen en dat CZ wordt veroordeeld om de daadwerkelijke proceskosten van [verzekerde] te betalen.
4.4.
[verzekerde] voert daarbij aan dat er nooit een zogenoemde 14-dagen brief is gestuurd naar aanleiding van een onterechte betaling.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.6.
[verzekerde] vordert - samengevat –
- zowel CZ als GGN te veroordelen wegens bedreiging;
- GGN te veroordelen wegens valsheid in geschrifte;
- CZ te veroordelen tot het betalen van de facturen van [verzekerde] voor het vergoeden van gemaakte uren aan uitzoekwerk, een bedrag van € 805,00;
- CZ te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor het toestaan van fraude van € 123,50;
- CZ te veroordelen tot het betalen van de proceskosten;
- vast te stellen tot welk fraudebedrag een verzekeringsnemer aansprakelijk is en wat de aansprakelijkheid van de zorgverzekeraar is.
4.7.
[verzekerde] heeft aangevoerd dat hij zich bedreigd voelt, doordat CZ en GGN ten onrechte een vordering tegen hem hebben ingediend. Daarnaast staan er volgens [verzekerde] zoveel feitelijke onjuistheden in de dagvaarding, dat sprake is van valsheid in geschrifte. Door alle onduidelijkheid heeft [verzekerde] bovendien veel uitzoekwerk moeten doen, wat CZ zelf had moeten doen volgens hem. Voor de daarvoor gemaakte uren wil [verzekerde] een vergoeding van CZ. [verzekerde] gaat daarbij uit van een uurtarief van € 85,00 en heeft de kosten als volgt gespecificeerd:
4.8.
CZ voert verweer. CZ concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [verzekerde] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [verzekerde] in de proceskosten.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
CZ heeft niet voldaan aan haar substantiëringsverplichting
5.1.
De kantonrechter merkt allereerst op dat CZ in haar dagvaarding niet voldaan heeft aan het vereiste van artikel 111 lid 3 Rv. Op grond van dit artikel moet de dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor vermelden.
5.2.
Ten eerste heeft CZ in haar dagvaarding aangegeven dat [verzekerde] de vordering niet heeft betwist, terwijl uit de later door zowel [verzekerde] als CZ zelf in het geding gebrachte stukken blijkt dat [verzekerde] wel degelijk verweer heeft gevoerd.
Bovendien heeft CZ in haar dagvaarding haar vordering tot betaling van een bedrag van € 123,50 gebaseerd op het niet nakomen van de betalingsverplichting van [verzekerde] op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst tussen haar en [verzekerde] , terwijl zij wist of had kunnen weten dat deze grondslag niet juist was. Uit haar conclusie van repliek en de door haar overgelegde e-mailberichten blijkt immers dat zowel [verzekerde] als CZ ervan uitgingen dat de verzekering per 1 januari 2024 was geëindigd. CZ kon op basis daarvan dus geen premiebedrag voor januari 2024 vorderen. CZ heeft haar grondslag pas bij conclusie van repliek gewijzigd.
De kantonrechter zal hieraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht zoals hierna aangegeven.
in conventie
CZ vordert buitengerechtelijke kosten en rente op grond van onverschuldigde betaling
5.3.
CZ heeft bij repliek de grondslag van haar vordering gewijzigd in onverschuldigde betaling. [verzekerde] heeft bij dupliek deze grondslag erkend en op 13 september 2024 het aanvankelijk door CZ aan hoofdsom gevorderde bedrag van € 123,50 terugbetaald aan CZ. Naar aanleiding daarvan heeft CZ haar vordering verminderd met dit bedrag, zodat zij alleen nog de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vordert.
CZ heeft [verzekerde] in haar brieven en e-mails niet op de juiste manier aangemaand
5.4.
CZ vordert een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter zal deze vordering afwijzen, omdat niet is voldaan aan artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dat artikel is onder andere vereist dat sprake is van verzuim gevolgd door een aanmaning tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.
5.5.
In al haar in het geding gebrachte schriftelijke aanmaningen en specificaties aan [verzekerde] , vorderde CZ betaling van de maandpremie voor januari 2024 op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst. Zij heeft daarin niet terugbetaling van een door haar aan [verzekerde] betaald bedrag gevorderd.
5.6.
CZ heeft aangevoerd dat zij telefonisch, per brief van 29 februari 2024 en via e-mailberichten aan [verzekerde] heeft toegelicht waarom zij een bedrag van € 123,50 op zijn rekening had overgemaakt, dat [verzekerde] daar geen recht op had en dat hij dit bedrag aan CZ moest terugbetalen.
5.7.
Los van de vraag of [verzekerde] deze brief en e-mailberichten heeft ontvangen, heeft CZ hierin echter geen betalingstermijn opgenomen. Wel heeft zij daarin verwezen naar haar schriftelijke sommatie van 5 januari 2024. In deze sommatie heeft CZ echter enkel betaling van de maandpremie van januari 2024 gevorderd en niet terugbetaling van het door haar aan [verzekerde] betaalde bedrag. Ook in haar latere schriftelijke aanmaningen en specificaties heeft CZ enkel vermeld dat sprake is van een (betalings-)achterstand en dat deze zag op de maandpremie van januari 2024.
Ook de sommatie bij dagvaarding voldoet niet aan de eisen van 6:96 BW
5.8.
CZ heeft in haar dagvaarding nog een sommatie opgenomen. Daarin heeft zij aangegeven dat het gespecificeerde bedrag van € 166,36 betrekking heeft op
“verschuldigde doch onbetaald gelaten premie/eigen risico/eigen bijdrage en/of (een) door cliënte(n) onverschuldigd verrichte betaling(en), voortvloeiend uit één of meerdere zorgverzekerings-overeenkomsten”.De rechtsgrond onverschuldigd verrichte betaling(en) is echter niet onderbouwd in de sommatie en ook niet in de dagvaarding. Bovendien is in deze sommatie enkel een termijn van twee dagen opgenomen en ontbreekt de daarna door de wet nog vereiste aanmaning met een termijn van veertien dagen na ontvangst.
[verzekerde] hoeft de buitengerechtelijke kosten niet te betalen
5.9.
Hieruit volgt dat op grond van artikel 6:96 BW [verzekerde] niet, althans onvoldoende deugdelijk is aangemaand voor het terugbetalen van de onverschuldigde betaling. Dat betekent dat CZ geen aanspraak kan maken op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
[verzekerde] hoeft ook geen wettelijke rente te betalen
5.10.
Op grond van artikel 6:119 BW is een partij wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van verzuim. [verzekerde] heeft betwist dat hij wettelijke rente verschuldigd is. CZ heeft niet, althans onvoldoende gesteld vanaf welke datum [verzekerde] in verzuim was met het terugbetalen van de onverschuldigde betaling. Daarom wijst de kantonrechter de gevorderde rente af.
CZ moet de proceskosten betalen
5.11.
CZ is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
5.12.
[verzekerde] heeft gesteld dat hij proceskosten heeft gemaakt om te reageren op de dagvaarding voor een bedrag van € 255,00 (3 uur x € 85,00). CZ heeft niet betwist dat [verzekerde] proceskosten heeft gemaakt. Wel heeft zij het aantal uur betwist en heeft zij aangevoerd dat de wet geen mogelijkheid bied voor een vergoeding, omdat [verzekerde] in persoon procedeert.
5.13.
Artikel 238 Rv bepaalt dat als een partij in persoon procedeert, de rechter noodzakelijke reis- en verblijfkosten en verletkosten kan toewijzen. [verzekerde] procedeert in deze zaak in persoon. Hij heeft echter niet de in dit artikel genoemde kosten gemaakt. Bovendien heeft de Hoge Raad bepaald [1] dat geen vergoeding voor verletkosten worden toegekend voor de tijd die is gemoeid met het opstellen van processtukken of het lezen van stukken.
5.14.
De kantonrechter heeft echter onder punt 5.1 en 5.2 geoordeeld dat CZ niet voldaan heeft aan haar substantiëringsverplichting en daaraan de gevolgen zal verbinden die zij geraden acht. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat [verzekerde] extra tijd heeft moeten besteden aan het voeren van verweer in deze procedure doordat CZ niet aan haar substantiëringsplicht heeft voldaan.
Op grond daarvan zal de kantonrechter een bedrag aan proceskosten toewijzen dat gelijk is aan het bedrag dat wordt toegewezen als een partij die in persoon procedeert op een zitting verschijnt. Dit is een forfaitair bedrag van € 50,00.
in reconventie
5.15.
[verzekerde] heeft in reconventie diverse verzoeken gedaan. De kantonrechter zal deze hieronder per punt beoordelen.
1.
Veroordeling wegens bedreiging
5.16.
Bedreiging is geregeld in artikel 3:44 BW. Voor bedreiging moet op grond van dat artikel onder andere sprake zijn van onrechtmatig handelen. Van onrechtmatig handelen is sprake als er een inbreuk is op een recht of een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 BW).
5.17.
De kantonrechter is van oordeel dat niet blijkt van onrechtmatig handelen. CZ heeft weliswaar onzorgvuldig gehandeld, maar niet zodanig dat sprake is van onrechtmatig handelen. In dit oordeel betrekt de kantonrechter ook dat het [verzekerde] op enig moment wel duidelijk was dat CZ hem een bedrag had betaald dat zij terug wilde. Dat [verzekerde] de e-mail van CZ hierover niet heeft gelezen, omdat hij het door CZ gebruikte e-mailadres niet meer leest, maakt dat niet anders. [verzekerde] heeft immers niet betwist dat hij op dit e-mailadres het e-mailbericht van CZ wel heeft ontvangen. Dat hij daarop binnenkomende berichten niet controleert, komt voor zijn rekening en risico. Bovendien heeft [verzekerde] niet betwist dat hij CZ telefonisch heeft gesproken over het bedrag dat CZ aan hem had betaald.
5.18.
Omdat geen sprake is van onrechtmatig handelen door CZ, is ook geen sprake van bedreiging. [verzekerde] kan daarom ook geen vordering op deze grond baseren.
2.
Veroordeling van GGN wegens valsheid in geschrifte
5.19.
Valsheid in geschrifte is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. De kantonrechter oordeelt in een civiele zaak niet over strafrechtelijke feiten. Bovendien vordert [verzekerde] veroordeling van GGN, terwijl GGN geen partij is in deze procedure. Daarom wijst de kantonrechter deze vordering af.
3.
Veroordeling tot vergoeding van kosten buiten de procedure
5.20.
[verzekerde] heeft niet onderbouwd op grond waarvan hij recht heeft op vergoeding van de uren die hij voorafgaand aan de procedure heeft besteed aan uitzoekwerk. Voor zover [verzekerde] met compensatie een schadevergoeding bedoelt, kan deze weliswaar worden gevorderd op basis van onrechtmatig handelen, maar daarvan is zoals hiervoor geoordeeld geen sprake. Daarom wijst de kantonrechter deze vordering af.
4.
Veroordeling tot het toestaan van fraude en betaling van € 123,50 en het vaststellen van een fraudebedrag
5.21.
Fraude is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht, zodat de kantonrechter daarover in deze procedure geen oordeel kan vellen. Fraude komt niet voor in het BW en vormt op zichzelf geen grondslag voor het betalen van een (schade-)vergoeding, tenzij sprake is van onrechtmatig handelen. Aangezien daarvan geen sprake is, wijst de kantonrechter deze vorderingen af.
5.22.
[verzekerde] is in reconventie in het ongelijk gesteld. De kantonrechter is echter van oordeel dat de reconventionele vordering zodanig samenhangt met het niet voldoen aan de substantiëringsplicht van CZ, dat de kantonrechter de proceskosten in reconventie tussen partijen compenseert. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van CZ af,
6.2.
veroordeelt CZ in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als CZ niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen van [verzekerde] af,
6.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Badal en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.