In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen wegens onvoldoende zicht door de voorruit, achterruit en zijruiten op de Rijksweg A59 te Fijnaart op 20 maart 2023. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 heeft de kantonrechter de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. K. Kattick en de betrokkene door zijn gemachtigde, mr. M. Lagas van Appjection B.V.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene had aangevoerd dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat er geen foto’s van de situatie beschikbaar waren. De kantonrechter oordeelde echter dat de verklaring van de verbalisant voldoende was om de gedraging vast te stellen. Wel werd er geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, wijzigde de beslissing van de officier van justitie en matigde de boete tot € 330,- plus administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 453,50 bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.