In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A4/A58 op 25 mei 2023. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas van Appjection B.V., en de zittingsvertegenwoordiger, mr. K. Kattick, aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene heeft echter aangevoerd dat de telefoon op zijn schoot lag en niet in zijn hand, wat volgens hem geen overtreding zou zijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, maar heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en de betrokkene heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 453,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de betrokkene kan binnen 6 weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.