Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 15 km per uur harder dan toegestaan op een (auto)weg buiten de bebouwde kom op de N253 te Sluis op 16 september 2023. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 14 mei 2025 is de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.S. de Meer. Betrokkene en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat uit het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, heeft plaatsgevonden. Betrokkene ontkent de gedraging niet, maar heeft wel aangevoerd dat het voertuig ten tijde van de overtreding was verhuurd. Echter, hij heeft nagelaten om bewijs van deze verhuur te overleggen, wat volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) noodzakelijk is om een uitzondering te maken op de aansprakelijkheid van de kentekenhouder.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de boete terecht is opgelegd, omdat betrokkene niet heeft aangetoond dat hij niet verantwoordelijk was voor de gedraging. Het beroep is ongegrond verklaard, en de kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.