Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 15 km per uur harder dan toegestaan op de N59 Rijksweg te Oosterland op 2 januari 2024. Betrokkene heeft tegen deze boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 14 mei 2025 is de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie vertegenwoordigd was door mr. C.S. de Meer. Betrokkene en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat uit het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, heeft plaatsgevonden. Betrokkene heeft de gedraging niet ontkend, maar heeft wel aangevoerd dat het voertuig ten tijde van de overtreding was verhuurd.
De kantonrechter heeft overwogen dat betrokkene niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat het voertuig was verhuurd. Volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) moet de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd, tenzij er bewijs is dat de kentekenhouder niet verantwoordelijk was voor de gedraging. Aangezien betrokkene geen geldige huurovereenkomst heeft overgelegd, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de boete terecht is opgelegd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.