Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 4 km per uur te hard op de N59 Rijksweg te Oosterland op 12 februari 2024. Betrokkene heeft tegen deze boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 14 mei 2025 was de betrokkene en zijn gemachtigde niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. C.S. de Meer. De kantonrechter heeft de stukken in het dossier bekeken, waaronder de verklaring van de verbalisant, en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. Betrokkene ontkende de gedraging niet, maar stelde dat het voertuig ten tijde van de overtreding was verhuurd. Hij heeft echter nagelaten om bewijs van deze verhuur te overleggen, wat volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) noodzakelijk is om de boete te kunnen aanvechten.
De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was om de boete te matigen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan.