ECLI:NL:RBZWB:2025:4464

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
11089641 MB VERZ 24-572
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete, gedraging staat niet vast, gegrond en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. De officier verklaarde het beroep ongegrond, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 29 april 2025 was de gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.

De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan een autoweg of autosnelweg op de Backer en Ruebweg te Breda op 10 mei 2023. De gemachtigde voerde aan dat betrokkene ten onrechte niet staande was gehouden en verzocht om een proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat de verbalisant geen verklaring had gegeven over de aanwezigheid van stopmiddelen in het voertuig.

De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging was verricht. Volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) moet de verbalisant de bestuurder staande houden om een boete op te leggen, tenzij er geen reële mogelijkheid was om de identiteit van de bestuurder vast te stellen. De kantonrechter concludeerde dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de beslissing van de officier van justitie. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het betaalde bedrag aan zekerheid terug te betalen en werd een proceskostenvergoeding van € 938,75 toegekend aan betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 11089641 \ MB VERZ 24-572
CJIB-nummer : 5062 5422 5776 9497
uitspraakdatum : 29 april 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. N.G.A. Voorbach (Verkeersboete.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 april 2025. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan een autoweg of autosnelweg op de Backer en Ruebweg te Breda op 10 mei 2023 om 07.53 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat betrokkene ten onrechte niet staande is gehouden. Gemachtigde verzoekt een proceskostenvergoeding en dat de officier van justitie uitsluitend bevrijdende betaald door het bedrag over te maken naar het rekeningnummer van [B.V.].
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verbalisant heeft geen verklaring gegeven of stopmiddelen aanwezig waren in het voertuig. Er is dan ook ten onrechte toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 5 Wavh door de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de verbalisant de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een boete kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de boete aan de kentekenhouder worden opgelegd.
Volgens het zaaksoverzicht heeft de verbalisant afgezien van staandehouding omdat
hij met een privé voertuig reed zonder middelen tot het geven van stopteken. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit geen gegronde reden om van staandehouding af te zien. De boete is dan ook ten onrechte opgelegd aan de kentekenhouder.
Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van de officier van justitie zullen worden vernietigd. Het bedrag dat betrokkene aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen. Daarbij wordt voor de telefonische hoorzitting bij de officier van justitie, met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, 0,5 punt toegekend (zie ECLI:NL:GHARL:2021:7004).
administratief beroepschrift: 1 punt x gewicht 0,5 x € 647,- = € 323,50
telefonische hoorzitting: 0,5 punt x gewicht 0,5 x € 647,- = € 161,75
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 907,- =
€ 453,50
totaal € 938,75

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete is opgelegd;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 289,- dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 938,75;
‒ verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de bezwaren tegen de uitbetaling van de proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. K. Verdult, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: