In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir op de Visserstraat in Breda op 19 februari 2023. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 29 april 2025 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, is verricht en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De boete was opgelegd op 11 maart 2023 en de termijn was met meer dan een maand overschreden. Daarom heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen met 25%. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en de boete is vastgesteld op € 112,50, plus € 9,- administratiekosten. Tevens is de officier van justitie opgedragen om het bedrag van € 37,50 dat betrokkene te veel had betaald, terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.