In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Wildertsedijk te Zundert op 11 februari 2023. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, en de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouding, omdat de verbalisant met een privévoertuig reed en niet beschikte over de middelen om de bestuurder staande te houden. Hierdoor was de boete terecht opgelegd aan de kentekenhouder. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 907,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.