In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir op 2 februari 2023. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 29 april 2025 zijn zowel de gemachtigde van betrokkene, mr. B. de Jong, als de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene heeft de gedraging betwist, maar de kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. De boete is terecht opgelegd, maar de kantonrechter heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak is overschreden. De boete is daarom met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en betrokkene heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 907,-. De kantonrechter heeft de officier van justitie opgedragen om het teveel betaalde bedrag van € 37,50 aan betrokkene terug te betalen.