ECLI:NL:RBZWB:2025:4482
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 12 oktober 2023 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 10.133 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), welke hij handhaafde na het ongegrond verklaren van het bezwaar van belanghebbende. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en verschillende inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Belanghebbende had op 23 maart 2021 aangifte gedaan voor de registratie van een Dodge Challenger 5.7 V8 en een bedrag aan Bpm voldaan van € 3.460. De inspecteur had een hertaxatie laten uitvoeren, waaruit bleek dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 32.908 werd vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde niet aannemelijk is gemaakt en dat de inspecteur de juiste afschrijvingsmethode heeft toegepast.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar met 23 maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 2.000 toe. De rechtbank wijst de kosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding toe aan belanghebbende, die door de inspecteur en de Staat moeten worden vergoed. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is, maar dat belanghebbende recht heeft op de immateriële schadevergoeding en de proceskosten.