ECLI:NL:RBZWB:2025:4482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
BRE 23/10396
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 12 oktober 2023 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 10.133 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), welke hij handhaafde na het ongegrond verklaren van het bezwaar van belanghebbende. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en verschillende inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Belanghebbende had op 23 maart 2021 aangifte gedaan voor de registratie van een Dodge Challenger 5.7 V8 en een bedrag aan Bpm voldaan van € 3.460. De inspecteur had een hertaxatie laten uitvoeren, waaruit bleek dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 32.908 werd vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde niet aannemelijk is gemaakt en dat de inspecteur de juiste afschrijvingsmethode heeft toegepast.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar met 23 maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 2.000 toe. De rechtbank wijst de kosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding toe aan belanghebbende, die door de inspecteur en de Staat moeten worden vergoed. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is, maar dat belanghebbende recht heeft op de immateriële schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V, gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 10.133.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op 23 maart 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Dodge Challenger 5.7 V8 met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 3.460.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 17 maart 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 17.327, gebaseerd op een koerslijst van Xray met als referentievoertuig een Cadillac CTS 6.2. V8 Supercharged. De taxateur heeft een schadebedrag van € 11.463,90 geconstateerd en daarvan € 8.253 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 9.074.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 8 april 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 32.908 aan de hand van de gemiddelde verkoopprijs van drie referentievoertuigen (alle Dodge Challenger V8). De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
Bij het rapport van DRZ is een verkoopadvertentie van belanghebbende overgelegd van de auto waarop een vraagprijs staat vermeld van € 43.950.
3.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 13.593 waarbij hij is uitgegaan van de forfaitaire afschrijvingstabel. Met dagtekening 16 juli 2021 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 10.133 aan verschuldigde Bpm.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden toegepast, de handelsinkoopwaarde en of een waardevermindering wegens (ex)schade in aanmerking dient te worden genomen.
Afschrijvingsmethode en handelsinkoopwaarde
4.1.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1]
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto niet voorkomt op een koerslijst. Belanghebbende stelt dat indien de auto niet voorkomt in een koerslijst en dus de taxatiemethode van toepassing is, de inkoopwaarde kan worden vastgesteld aan de hand van een koerslijst van het meest vergelijkbare referentievoertuig. Belanghebbende is voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde uitgegaan van een koerslijst van Xray met als referentievoertuig een Cadillac CTS 6.2. V8 Supercharged.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan als een motorrijtuig niet als zodanig in enige koerslijst is vermeld, in beginsel een (bij benadering) reële waardedaling van dat motorrijtuig worden bepaald door uit te gaan van de handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig, dat wil zeggen een in zo’n koerslijst voorkomend gelijksoortig, in Nederland geregistreerd motorrijtuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het te registreren motorrijtuig. [2] Er zou dus uitgegaan kunnen worden van een koerslijst die ziet op een ander merk of type auto. De in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde geldt dan slechts als uitgangspunt. Bij de taxatie berekende waarde zal rekening moeten worden gehouden met verschillen vanwege meer dan normale gebruiksschade en/of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van de auto.
4.4.
De bewijslast rust op belanghebbende. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van vergelijkbare auto’s. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de enkele stelling dat beide auto’s van Amerikaanse makelij zijn en kwalificeren als ‘muscle car ’ niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van vergelijkbare auto’s. Bovendien is er geen enkele rekening gehouden met de verschillen tussen beide auto’s. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de auto gelijk is aan die van het referentievoertuig.
Schade en schadeverleden
4.5.
De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het doen van aangifte sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de kilometerstand van de auto reeds 158.354 bedraagt zodat het niet onlogisch is dat de auto gebruikssporen heeft.
4.6.
Op de foto’s is wel duidelijk te zien dat de auto in het verleden flinke schade aan de voorkant heeft gehad. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen. In het taxatierapport van belanghebbende is geen melding gemaakt van een waardevermindering wegens een schadeverleden en ook is uit het taxatierapport niet af te leiden dat de taxateur rekening heeft gehouden met reparaties van actuele schade na gebrekkig herstel, zoals belanghebbende ter zitting heeft gesteld.
Conclusie
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde, zowel in onbeschadigde als in beschadigde staat, niet aannemelijk is geworden. De rechtbank is op basis van alle stukken in het dossier van oordeel dat de handelsinkoopwaarde van de auto op een zodanig bedrag moet worden vastgesteld dat de taxatiemethode voor belanghebbende niet gunstiger kan uitvallen dan toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel zoals de inspecteur reeds heeft gedaan.
Hoogte naheffingsaanslag
4.8.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht en niet naar een te hoog bedrag is opgelegd.
Immateriële schadevergoeding
4.9.
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 17 augustus 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 10 juli 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 23 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 26 maanden heeft geduurd en daarmee 20 maanden te lang komt € 1.739 (20/23) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 261) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.000.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en wegingsfactor 0,25 [3] , wat neerkomt op € 226,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Ook krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding is gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [4] en de redelijke termijn op deze datum was overschreden. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.739;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 261;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 182,50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat het griffierecht van € 182,50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
2.Hoge Raad 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.3.
3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.