ECLI:NL:RBZWB:2025:4496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
BRE 22/4236 t/m 22/4239
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepen inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2025, wordt het verzet van belanghebbende gegrond verklaard. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van de beroepen van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2016 tot en met 2019. Belanghebbende, woonachtig in Duitsland, betwistte dat de uitspraken op bezwaar tijdig waren verzonden door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat de uitspraken op bezwaar daadwerkelijk op de dagtekening zijn verzonden. Hierdoor is de beroepstermijn pas aangevangen op het moment dat belanghebbende daadwerkelijk op de hoogte was van de uitspraken. De rechtbank concludeert dat het verzet gegrond is en dat de eerdere uitspraak vervalt. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 226,75.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4236 t/m 22/4239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende

(gemachtigde: mr. A.L. Faber),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024 waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen zien op de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2016 t/m 2019 met aanslagnummers [bsn 1] , [bsn 2] , [bsn 3] en [bsn 4] .
1.1.
Het verzet is niet op een zitting behandeld, omdat het verzet gegrond wordt verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 10 juni 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
Uitspraak 10 juni 2024
2.1.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 juni 2024 geoordeeld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat ze te laat zijn ingediend. Belanghebbende heeft hiervoor als reden gegeven dat hij door vertraging in de postbezorging de uitspraken op bezwaar pas veel later heeft ontvangen op zijn adres in Duitsland. Belanghebbende was in de veronderstelling dat hij het beroepschrift binnen de gestelde termijn had ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat wat belanghebbende heeft aangevoerd geen rechtvaardiging is voor de termijnoverschrijding.
Gronden van verzet
2.2.
Belanghebbende voert aan dat hij geen gebruik heeft kunnen maken van de wettelijk toegekende beroepstermijn, omdat de uitspraken op bezwaar hem later hebben bereikt. Belanghebbende geeft aan dat brieven van de Belastingdienst veel later worden ontvangen dan de dagtekening, ook als geen sprake is van buitenlandse bezorging. De inspecteur heeft geen bewijs van verzending van de uitspraken op bezwaar overgelegd. De rechtbank is hier in de uitspraak in het geheel niet op ingegaan, terwijl dit wel van belang is voor de uitspraak. In de uitspraak van de rechtbank is niet gekeken naar het belang van belanghebbende en ook niet naar de proportionaliteit van de gevolgen van de uitspraak.
Beoordeling van het verzet
2.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.4.
De beroepstermijn vangt aan op de dag na de dagtekening of – als dat later is – de verzending van de uitspraak op bezwaar. De verlate ontvangst door postbezorging in het buitenland komt in beginsel voor risico van de belanghebbende. De rechtbank begrijpt uit de gronden in verzet echter dat belanghebbende ook betwist dat de uitspraak op bezwaar uiterlijk op de dagtekening is verzonden. In dat geval dient de inspecteur de (tijdige) verzending aannemelijk te maken. [2] Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken dat, en aan welk, postvervoersbedrijf het desbetreffende stuk is aangeboden. [3]
2.5.
De inspecteur heeft in de brief van 6 oktober 2022 uiteengezet op welke datum de bezwaarschriften zijn afgehandeld en de uitspraken zijn gedagtekend. De uitspraken zullen volgens de inspecteur zoals gebruikelijk ook op die datum in het postvak voor uitgaande post zijn gedeponeerd, door de interne postdienst zijn opgehaald en door die postdienst naar het afhaalpunt zijn gebracht en later daar door PostNL zijn opgehaald voor verzending. De inspecteur kan hiervan echter geen bewijsstukken overleggen.
2.6.
Nu de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitspraken op bezwaar daadwerkelijk op 19 juli 2022 en niet pas later zijn verzonden, is de beroepstermijn – gelet op hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd – aangevangen op de dag nadat belanghebbende bekend is geworden met de uitspraken op bezwaar. Het beroep is aldus binnen de in artikel 6:6 van de Awb gestelde termijn van zes weken ingediend. De overige gronden van belanghebbende behoeven daarom geen behandeling meer.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzet is gegrond. Dit betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
3.1.
De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zien op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en worden gesteld op € 226,75 [4] . De rechtbank hanteert een lichte wegingsfactor, omdat het verzet uitsluitend gaat over de tijdigheid van de beroepen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het verzet gegrond;
 veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 226,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 11 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, rechtsoverweging 2.4.2.
3.Vgl. Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875 en Hoge Raad 20 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:41.
4.0,5 punt voor het verzetschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5 (licht).