ECLI:NL:RBZWB:2025:4502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/8195 & BRE 24/8197
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor aanleg uitrit in strijd met beleid en bescherming bomen

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitrit. Eisers, bewoners van de nabijgelegen percelen, waren het niet eens met de vergunning omdat zij vreesden voor schade aan aanwezige bomen en stelden dat de vergunning in strijd was met het beleid. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning kon vergunnen, maar dat het oorspronkelijke besluit een motivering ontbeerde. Dit gebrek werd hersteld in een reparatiebesluit, waardoor de vergunning in stand bleef. De rechtbank behandelde de beroepsgronden van eisers en concludeerde dat de vergunning op basis van een belangenafweging kon worden verleend, ondanks de strijdigheid met de beleidsregels. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het oorspronkelijke besluit in stand, en veroordeelde het college tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8197 en BRE 24/8195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers 1

(gemachtigde: mr. B.R. Jongerhuis),

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres 2

(gemachtigde: mr. G.R.R. Knarren),
samen: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, het college.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], uit [plaats 1] , vergunninghouder.

Samenvatting

1. Deze zaak gaat over een verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitrit. Eisers zijn het niet eens met deze vergunning omdat de aangevraagde uitrit in strijd is met het beleid en zij door de aanleg van de uitrit vrezen voor verlies van of schade aan aanwezige bomen. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de uitrit kon vergunnen.
1.1.
De rechtbank oordeelt dat het college de uitrit kon vergunnen. Het beroep is wel gegrond omdat in het oorspronkelijke besluit een motivering ontbrak voor het in afwijking van het beleid vergunnen van de uitrit. Omdat het college dit heeft hersteld in een reparatiebesluit, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het oorspronkelijke besluit in stand en blijft dus de vergunning in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Onder 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. Vanaf 6 worden de beroepsgronden besproken en beoordeeld. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Het college heeft op een aanvraag van vergunninghouder op 8 oktober 2024 met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een vergunning verleend voor het bouwen van een woning, het afwijken van het bestemmingsplan en het aanleggen van een uitrit (bestreden besluit I). Eisers zijn in beroep gekomen tegen het deel van de verleende vergunning dat ziet op de uitrit.
2.1.
Op 24 april 2025 nam het college een reparatiebesluit (bestreden besluit II), waarin hij een aanvullende motivering heeft opgenomen voor het vergunnen van de uitrit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben aan de kant van eisers 1 deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 2] en mr. B.R. Jongerhuis. Aan de kant van eiseres 2 waren op zitting aanwezig: [eiseres] , vergezeld door [persoon 1] , en mr. G.R.R. Knarren. Namens verweerder zijn op zitting verschenen: mr. P.N.E.E. Risamasu, mr. A.A.J.M. Kemmeren en ing. [persoon 2] . Vergunninghouder was ook bij de zitting aanwezig.
2.3.
Deze twee zaken, BRE 24/8197 en BRE 24/8195, zijn tegelijk met de zaak BRE 25/2667 op zitting behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De beroepen van eisers hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het reparatiebesluit. De rechtbank beoordeelt daarom het oorspronkelijke besluit, zoals dat is aangevuld met het reparatiebesluit.
3.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
3.2.
De aanvraag om een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitrit is ingediend op 1 november 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.3.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat zijn de feiten?
4. Eisers 1 wonen op [adres 1] . Eiseres 2 woont in dezelfde straat op nummer [adres 2] .
4.1.
Op [adres 3] maart 2023 heeft vergunninghouder een principeverzoek ingediend bij het college. Het principeverzoek heeft betrekking op het splitsen van het perceel aan de [adres 3] en het toevoegen van een bouwvlak ten behoeve van de realisering van één extra woning.
4.2.
Het college heeft op 24 maart 2023 een reactie gegeven op het principeverzoek. Het college stelt dat onder voorwaarden medewerking kan worden verleend aan het splitsen van het perceel en de bouw van een vrijstaande woning. De strekking van de voorwaarden is dat een uitrit kan worden aangelegd, zolang de aanwezige bomen niet beschadigd worden.
4.3.
Vergunninghouder heeft op 24 oktober 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd om te bouwen en om af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van een nieuwbouwwoning aan de [plaats 3] ong. (nabij nummer [adres 3] ) in [plaats 1] . Uit de brief van vergunninghouder van 26 mei 2025 blijkt dat de nieuwbouwwoning huisnummer [adres 4] heeft gekregen.
4.4.
Vergunninghouder heeft op 1 november 2023 ten behoeve van het nieuwe woonhuis ook nog een omgevingsvergunning aangevraagd voor de aanleg van een uitrit.
4.5.
Met ingang van 1 mei 2024 heeft het college op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een ontwerpbesluit met betrekking tot de hiervoor genoemde aanvragen ter inzage gelegd. Hierin staat dat het college voornemens is een omgevingsvergunning te verlenen voor zowel het bouwen als voor het afwijken van het bestemmingsplan en het aanleggen van een uitrit.
4.6.
Eisers hebben ieder voor zich een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit.
4.7.
Het college heeft op 8 oktober 2024 een omgevingsvergunning voor alle drie de activiteiten verleend aan vergunninghouder (bestreden besluit I).
4.8.
Eisers hebben ieder voor zich beroep ingesteld tegen de verleende vergunning voor zover daarmee een uitrit is vergund. Zij komen niet in beroep tegen de andere vergunde activiteiten.
4.9.
Op 24 april 2025 heeft het college na ontvangst van beide beroepen een ‘reparatiebesluit omgevingsvergunning’ (bestreden besluit II) genomen. In dat besluit heeft het college besloten om een aanvullende motivering toe te voegen voor de activiteit ‘Uitrit aanleggen en/of veranderen’ zoals bedoeld in art. 2.2, eerste lid, onder e van de Wabo. Voor het overige is de verleende omgevingsvergunning van 8 oktober 2024 ongewijzigd in stand gelaten.
4.10.
Eisers hebben ook beroepsgronden ingediend tegen bestreden besluit II.
4.11.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Is aanvulling van het beroep van eisers 1 in strijd met de goede procesorde?
5. Het college heeft aangevoerd dat het stuk waarin eisers 1 hebben gereageerd op bestreden besluit II in strijd met de goede procesorde niet uiterlijk tien dagen voor de zitting is ingediend.
5.1.
De rechtbank betrekt de aanvullende beroepsgronden van eisers 1 wel in de beoordeling. Daarbij overweegt zij dat dat deze beroepsgronden inhoudelijk overeenkomen met de aanvullende beroepsgronden van eiseres 2, waarop het college in het verweerschrift al heeft gereageerd. Ook heeft het college de mogelijkheid gekregen en benut om tijdens de zitting op de aanvullende beroepsgronden te reageren. Van strijd met de goede procesorde is daarom geen sprake.
Beroepsgronden eisers bij bestreden besluit I
6. Eisers hebben aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitrit ten onrechte heeft verleend. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiseres 2 aangevoerd dat het college niet heeft gemotiveerd dat geen van de weigeringsgronden zich voordoen. Volgens eiseres 2 had het college de omgevingsvergunning moeten weigeren in het belang van de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente. Volgens zowel eisers 1 als eiseres 2 is het niet mogelijk om de inrit aan te leggen, zonder een rij bomen te kappen of die bomen te beschadigen. De bomen staan naar hun mening dusdanig dicht bij elkaar dat het vrijwel onmogelijk lijkt om de uitrit aan te leggen zonder de bomen zelf of de wortels ernstig te beschadigen. Dit wordt volgens eisers bevestigd in een adviesnota die zij als bijlage bij hun beroepschriften hebben gevoegd. Volgens eiseres 2 is het vergunnen van de uitrit daarnaast in strijd met de goede ruimtelijke ordening.
6.1.
Ter zitting is bevestigd dat de opmerkingen in de beroepschriften over een kapvergunning niet bedoeld zijn als beroepsgrond. De rechtbank laat deze opmerkingen daarom onbesproken.
Beroepsgronden eisers bij bestreden besluit II
7. Eisers zijn van mening dat het veronderstelde motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek in het reparatiebesluit niet hersteld is.
7.1.
Zij stellen zich op het standpunt dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met de beleidsregels en dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het belang van vergunninghouder. Het college had daarom geen gevolg mogen geven aan de toezegging aan vergunninghouder in de reactie op het principeverzoek.
7.2.
Eisers vinden tevens dat het college een deskundige had moeten inschakelen om te beoordelen wat de gevolgen zijn voor de groenstrook bij de aanleg van de uitrit.
7.3.
Tot slot doen eisers een beroep op artikel 4:84 van de Awb. Eisers vinden dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel geen onevenredige gevolgen heeft voor vergunninghouder in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Is bestreden besluit I in strijd met het motiveringsbeginsel en/of zorgvuldigheidsbeginsel?
8. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, sub e van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken, te hebben of te veranderen als in een provinciale of gemeentelijke verordening is bepaald dat daarvoor een vergunning is vereist. In artikel 2:12 van de toepasselijke in de Algemene Plaatselijke Verordening 2019 van de Gemeente Loon op Zand (APV 2019) staat die omgevingsvergunningplicht opgenomen. Uit het tweede lid van die bepaling volgt dat de omgevingsvergunning door het college kan worden geweigerd in het belang van:
de bruikbaarheid van de weg;
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
de bescherming van het uiterlijk van de omgeving;
e bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
8.1.
Ten behoeve van de uitoefening van deze bevoegdheid golden op het moment dat het bestreden besluit I genomen werd de Beleidsregels ten aanzien van uitwegvergunningen 2003 (hierna: Beleidsregels 2003). In die beleidsregels heeft het college de weigeringsgronden uit artikel 2:12, tweede lid, van de APV 2019 nader ingekleurd.
8.2.
Op grond van artikel 3:46 van de Awb moet een besluit deugdelijk gemotiveerd worden.
8.3.
Uit artikel 3:2 van de Awb volgt dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
8.4.
De rechtbank oordeelt dat het college in bestreden besluit I alleen heeft gesteld, maar op geen enkele wijze heeft gemotiveerd dat hij de aanvraag heeft getoetst aan het toetsingskader uit de APV 2019 dan wel aan de Beleidsregels 2003. Van belang is dat uit de criteria in de Beleidsregels 2003 blijkt dat een omgevingsvergunning in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente onder meer in ieder geval wordt geweigerd als de uitrit is geprojecteerd in beeldbepalend groen. Dat daarvan sprake is, staat tussen partijen vast. Gelet daarop is bestreden besluit I alleen al daarom in strijd met het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 van de Awb) en zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb).
8.5.
Eisers hebben ook aangevoerd dat het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het negatieve advies in de adviesnota niet is gevolgd. Tijdens de zitting hebben eiseres verklaard dat ze hiermee geen beroep hebben willen doen op artikel 3:50 van de Awb, waaruit volgt dat als het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, dat met de redenen voor de afwijking in de motivering wordt vermeld. De rechtbank constateert ook zelf dat de adviesnota een ambtelijk advies betreft, waar het college ongemotiveerd van mag afwijken. Het ambtelijk advies is namelijk geen ‘krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies’.
8.6.
Onder aan de streep heeft het college met bestreden besluit I in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de aanleg van de uitrit. Deze beroepsgrond slaagt.
Had het college de vergunning voor de uitrit wegens strijd met de goede ruimtelijke ordening moeten weigeren?
9. Eiseres 2 heeft aangevoerd dat de uitrit in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
9.1.
Zoals het college in het verweerschrift terecht heeft aangevoerd, geldt voor het vergunnen van de aanleg van een uitrit niet als toetsingskader of sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. In plaats daarvan geldt het toetsingskader uit de APV. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kon het college de aanleg van deze uitrit vergunnen?
10. De hoofdregel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is dat bij het nemen van een besluit zoals een reparatiebesluit ex nunc beslist wordt. Dat wil zeggen dat de regelgeving en de feiten en omstandigheden die op de datum van het reparatiebesluit van toepassing zijn bij dat besluit worden betrokken. [1] Aangezien het reparatiebesluit na 24 oktober 2024 genomen is, zijn op dat besluit de Algemene Plaatselijke Verordening 2024 van de Gemeente Loon op Zand (APV 2024) en Beleidsregels ten aanzien van uitwegvergunningen (Beleidsregels 2024) van toepassing. Voor zowel de APV 2024 als Beleidsregels 2024 geldt dat deze in werking zijn getreden tussen bestreden besluit I en bestreden besluit II.
10.1.
Artikel 2:12 van de APV 2019, waarin de omgevingsvergunningplicht met weigeringsgronden stond voor de aanleg van een uitrit, is in de APV 2024 dezelfde ongewijzigde bepaling gebleven.
10.2.
Niet in geschil is dat de aanleg van de uitrit op meerdere vlakken strijdig is met de uitgangspunten in de Beleidsregels 2024. Het college erkent dit in het reparatiebesluit. Daarbij noemt het college specifiek de volgende onderdelen van de Beleidsregels 2024: een uitrit wordt in ieder geval geweigerd zodra deze is geprojecteerd in beeldbepalend groen, als deze dichter dan 2 meter van de buitenzijde van de stam van een boom ligt en als deze niet overeenkomt met de uitgangspunten die opgesteld zijn inzake de verkoop van openbaar groen. [2]
10.3.
Het college heeft in het reparatiebesluit onderbouwd waarom hij de uitrit, na een afweging van alle belangen, toch heeft vergund. Daarbij doet hij een beroep op de afwijkingsmogelijkheid die in de Beleidsregels 2024 direct onder ‘criteria voor weigering van uitwegvergunningen’ is opgenomen. Hierin staat dat in enkele gevallen wel een vergunning wordt verleend als er groen ligt of een boom staat. Als reden voor afwijking van de beleidsregels geeft het college ook aan dat hij door middel van een antwoord op het principeverzoek vertrouwen heeft gewekt bij vergunninghouder. In de belangenafweging heeft het college ten slotte betrokken welk belang vergunninghouder heeft en dat het eventuele risico voor de aanwezige bomen voldoende is ondervangen door de voorschriften die aan de vergunning zijn verleend. De uitrit wordt namelijk op een specifieke wijze op kosten van vergunninghouder door de gemeente aangelegd. Die wijze van aanleggen was al voorgeschreven in bestreden besluit I.
10.4.
De rechtbank constateert dat het in afwijking van de Beleidsregels 2024 vergunnen van de uitrit een resultante is van een door het college gemaakte belangenafweging. Het college kon deze belangenafweging in redelijkheid met dit resultaat maken. Een rol daarbij speelt dat de Beleidsregels 2024 zelf voorzien in een afwijkingsmogelijkheid, zodat geen sprake is van een verplichte weigering van de vergunning. Een strikte toepassing van artikel 4:84 van de Awb, zoals eisers hebben bepleit, is daarom ook niet aan de orde. Daarnaast geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat het principebesluit van 24 maart 2023 een door het college gedane toezegging inhoudt dat onder de gestelde voorwaarden een uitrit vergund zou worden. Die voorwaarden zijn dezelfde als in de omgevingsvergunning als voorschriften over de wijze van aanleggen van de uitrit zijn opgenomen. Die wijze van aanleggen van de uitrit baseert het college op het Handboek Bomen 2022. De rechtbank ziet onvoldoende reden om te twijfelen aan het feit dat de bomen door de maatregelen uit het Handboek Bomen 2022 voldoende beschermd worden. Naar het oordeel van de rechtbank had het college daarom ook, anders dan eisers hebben bepleit, geen deskundige hoeven in te schakelen. Dat in het ambtelijk advies in de adviesnota kennelijk tot uitgangspunt is genomen dat een boom gekapt zou moeten worden, maakt dat niet anders. Al sinds het besluit op het principeverzoek wordt immers uitgegaan van een bomen-sparende wijze van aanleggen van de uitrit.
10.5.
Naast de gedane toezegging en het belang van de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente heeft het college mogen meewegen dat er (volgens het college) voldoende ruimte tussen de bomen zit voor de uitrit, de omgevingsvergunning is aangevraagd ten behoeve van de realisatie van een levensloopbestendige woning, waarbij een laagdrempelige bereikbaarheid van de woning (onder andere met een auto) wenselijk is en de aantasting van de groene uitstraling en specifiek ook het potentiële risico voor de bomen minimaal is door de maatregelen (voorschriften) afkomstig uit het Handboek Bomen 2022. Daarnaast mocht hij meewegen dat de uitweg minder intensief gebruikt wordt dan een rijbaan van een openbare weg.
10.6.
De rechtbank oordeelt dus dat het college de uitrit mocht vergunnen op grond van de door hem gemaakte belangenafweging. Met die belangenafweging heeft het college het motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek in bestreden besluit I hersteld met bestreden besluit II. De hierop gerichte beroepsgronden slagen dus niet.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen van eisers zijn gegrond omdat in bestreden besluit I een motivering voor het vergunnen van de uitrit ontbrak. Dit gebrek is met bestreden besluit II hersteld en het college heeft daarmee afdoende gemotiveerd waarom de vergunning is verleend. Om die reden laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72 derde lid van de Awb de rechtsgevolgen van bestreden besluit I in stand. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning, het afwijken van het bestemmingsplan en het aanleggen van een uitrit in stand blijft.
11.1.
Nu de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college ook in de proceskosten van eisers. Deze kosten stelt de rechtbank voor zowel eisers 1 als eiseres 2 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,-. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat het gebrek in bestreden besluit I hersteld is met bestreden besluit II wordt geen vergoeding toegekend voor de processtukken waarmee afzonderlijke beroepsgronden zijn ingediend tegen bestreden besluit II.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 oktober 2024 voor zover daarin een motivering ontbrak voor het vergunnen van de uitrit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 8 oktober 2024 geheel in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers 1 te vergoeden;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres 2 te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.814,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing, griffier, op 11 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 3:50
Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
APV Loon op Zand 2019/2024
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
een uitweg te maken naar de weg;
van de weg gebruikt e maken voor het hebben van een uitweg;
veranderingen te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
de bruikbaarheid van de weg;
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
de bescherming van het uiterlijk van de omgeving;
e bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente
Beleidsregels ten aanzien van uitwegvergunningen 2003
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente in ieder geval geweigerd indien:
indien de uitweg is geprojecteerd in groen dat is aangeduid als “karakteristiek” in de Groennotitie Kaatsheuvel of de Groennotitie Loon op Zand (dit groen wordt beschouwd als beeldbepalend groen);
er versnippering optreedt van het groen;
deze niet overeenstemt met de uitgangspunten die opgesteld zijn inzake verkoop openbaar groen;
op de locatie van de aanvraag een houtopstand staat waarvoor geen kapvergunning kan worden verleend.
Beleidsregels ten aanzien van uitwegvergunningen 2024
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente in ieder geval geweigerd indien:
a. Als de uitweg is geprojecteerd in beeldbepalend groen, zoals genoemd in het geldende groenstructuurplan of bomenbeleidsplan;
b. Op de locatie van de aanvraag één of meerdere bomen op gemeentegrond staan welke gekapt moeten worden (ook als geen kapvergunning geëist is);
c. Schade aan een boom of groeiplaats van een boom wordt toegebracht;
d. De inrit dichter dan (2m) van de buitenzijde van de stam van een boom ligt;
e. Deze niet overeenkomt met de uitgangspunten die opgesteld zijn inzake de verkoop van openbaar groen;
f. Door het maken of veranderen van de inrit het openbare groenvak aangetast wordt waarbij ook sprake is van aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
g. De inrit reststukken haag of reststukken groen veroorzaakt, die kleiner zijn dan 4 m².
In enkele gevallen wordt er wel een vergunning verleend als er groen ligt of een boom staat. In dat geval leggen we een herplantvereisten op of vragen we compensatie aan de aanvrager.

Voetnoten

1.Afdeling, 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3220.
2.Respectievelijk weigeringsgronden a, d en e van het onderdeel van de Beleidsregels 2024 dat betrekking heeft op weigeringsgrond d van artikel 2:12 van de APV 2024.