ECLI:NL:RBZWB:2025:4574

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
BRE 25/2380 en BRE 25/2381
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet toekennen van bestuurlijke dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2025, wordt er geoordeeld over de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had op 28 januari 2025 aanvragen ingediend voor inzage in de persoonsgegevens van haar kind en van zichzelf. Het college heeft op 14 maart 2025 besloten dat er geen bestuurlijke dwangsom aan eiseres verschuldigd is, omdat er niet tijdig op haar verzoeken is beslist. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat eiseres eerst bezwaar had moeten maken voordat zij beroep kon instellen. Dit is ook in de besluiten van het college vermeld. De rechtbank heeft de beroepschriften op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als bezwaarschrift doorgestuurd naar het college, met mededeling aan de afzender. De rechtbank heeft besloten de beroepen niet inhoudelijk te beoordelen, waardoor de bestreden besluiten in stand blijven. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2380 en BRE 25/2381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten van het college van 14 maart 2025 waarin het college bepaalt dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiseres verschuldigd is voor het door eiseres gestelde niet op tijd beslissen op eiseres haar verzoeken (aanvragen), namens haar kind [persoon] en namens zichzelf, tot inzage van de persoonsgegevens van haar kind en van zichzelf van 28 januari 2025. Op beide aanvragen is op 18 april 2025 beslist, dus voordat eiseres de beroepen instelde op 22 april 2025.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk, omdat voordat beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. [1] Dit staat ook vermeld in de besluiten van het college van 14 maart 2025. Nu de bezwaarfase nog niet is doorlopen, moet de rechtbank de beroepschriften op grond van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift doorzenden naar het college onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Die mededeling is hierbij gedaan. Nu de beroepschriften van 22 april 2025 al in het bezit zijn van het college zal de rechtbank hem deze niet opnieuw doen toekomen, maar volstaan met deze mededeling.

Conclusie en gevolgen

3. De beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor de vergoeding van het griffierecht en een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid van de Awb.