Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/11112 en 23/11808, waarbij de beroepen van belanghebbende, S.A., tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst gegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in aanmerking te nemen huuropbrengst voor de jaren 2019 en 2020 respectievelijk € 13.750 en € 14.000 bedraagt. Tevens is de kostenvergoeding voor het jaar 2020 te laag vastgesteld, en heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 500. De rechtbank heeft de aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2019 en 2020 verminderd naar respectievelijk € 13.750 en € 12.085, en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig aangepast. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 3.108 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.