ECLI:NL:RBZWB:2025:4609

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/2685
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding in bezwaar met betrekking tot naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 februari 2024, waarbij een naheffingsaanslag parkeerbelasting was opgelegd aan de belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van de belanghebbende gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en een kostenvergoeding van € 296 toegekend voor de bezwaarfase. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank heeft de kostenvergoeding voor de bezwaarfase beoordeeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar een onjuiste waarde per punt heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat het beroep van de belanghebbende gegrond is en dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding. De rechtbank honoreert ook de aanspraak van de belanghebbende op wettelijke rente indien de kostenvergoeding en het griffierecht niet tijdig worden betaald. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding voor het beroep vastgesteld op € 22,68 en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moet vergoeden.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de kostenvergoeding voor de bezwaarfase opnieuw moet vaststellen en dat de vergoedingen rechtstreeks aan de belanghebbende moeten worden uitbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 februari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. Hij heeft daarbij de naheffingsaanslag vernietigd en aan belanghebbende een vergoeding van de kosten in bezwaar (de kostenvergoeding voor de bezwaarfase) toegekend van € 296.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Feiten

2. De toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De heffingsambtenaar heeft voor het indienen van het bezwaarschrift één punt toegekend en voor het bijwonen van de hoorzitting één punt, elk met een waarde per punt van € 296 [2] en een wegingsfactor 0,5. De totale kostenvergoeding voor de bezwaarfase bedraagt € 296.
2.1.
Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld heeft de heffingsambtenaar de kostenvergoeding voor de bezwaarfase ambtshalve gecorrigeerd en verhoogd tot € 310.

Beoordeling door de rechtbank

Kostenvergoeding voor de bezwaarfase
3. De heffingsambtenaar erkent dat hij een onjuiste waarde per punt heeft toegepast. Dat de uitspraak op bezwaar in zoverre onjuist is en daarmee het beroep gegrond, is ook niet in geschil. In geschil is of belanghebbende misbruik maakt van procesrecht door voor herstel van die omissie beroep in te stellen in plaats van contact op te nemen met de heffingsambtenaar en om die reden geen aanspraak kan maken op proceskostenvergoeding in beroep.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. Het beroep is gegrond, de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de nevenbeslissing omtrent de kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Proceskostenvergoeding in beroep
3.2.
Niet valt in te zien waarom het instellen van een rechtsmiddel naar aanleiding van een omissie van de heffingsambtenaar misbruik van recht oplevert. Niet uitgesloten kan worden dat onder zeer specifieke omstandigheden daarvan toch sprake is, maar zulke omstandigheden doen zich hier niet voor, of zijn althans onvoldoende gesteld. Het betoog van de heffingsambtenaar faalt.
Wettelijke rente
3.3.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente ter zake van het griffierecht en in verband met de (proces)kostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de (proces)kostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [3]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de kostenvergoeding voor de bezwaarfase opnieuw vaststellen. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep.
4.1.
De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor het beroep op basis van het Besluit vast op € 22,68 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 907, een wegingsfactor 0,25 en een vermenigvuldigingsfactor 0,1). De rechtbank merkt daarbij op dat zij het hanteren van een onjuiste versie van het Besluit als een evidente misslag aanmerkt. Omdat het een besluit betreft met een dagtekening ná 1 januari 2024 is de Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en Bpm van toepassing op de toekenning van de proceskostenvergoeding in beroep. Het betreden besluit wijzigt niet, uitsluitend de nevenbeslissing omtrent de kostenvergoeding in bezwaar. Daarom is een vermenigvuldigingsfactor van 0,1 van kracht. Dat geldt niet voor de kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de daaraan ten grondslag liggende beschikkingen (de waardebeschikking en de aanslag OZB) een dagtekening hebben vóór 1 januari 2024.
4.2.
De vergoedingen moeten rechtstreeks aan belanghebbende worden uitbetaald.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de kostenvergoeding voor de bezwaarfase betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de kostenvergoeding voor de bezwaarfase betreft;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 310 aan belanghebbende, onder verrekening van hetgeen al is betaald;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een proceskostenvergoeding van € 22,68 aan belanghebbende;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
- beslist dat, voor zover de (proces)kostenvergoeding en het griffierecht niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 16 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zie de bijlage bij het Besluit, versie 2023.
3.Vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.